Laat ons een pretpark maken van het landhuis van de grootste Narco Maffiabaas ter wereld. (DEEL 2)


“En simpelweg...omdat we één van de gelukkigste landen ter wereld zijn”. 



Zo eindigt een reclame die momenteel op de nationale radio te horen is. Ze somt redenen op om Aguardiente,  een bepaald soort Colombiaanse liceur, te drinken, liefst tijdens een gezellig samenzijn.  Samen te delen, samen te consumeren.  Een andere reden die wordt aagegeven om Aguardiente te gebruiken:  "om te proosten op de mooie vrouwen van Colombia”.

Nou moe.

Wat we al langer weten is dat reclame het consumeren van een product aanmoedigt door geluk te beloven. Als je dit yoghourtje aan je blonde, witte kind geeft, wordt het gelukkig en, hey, jij ook.

Met andere woorden: Product à geluk

Maar dat het omgekeerde ook kon in publiciteit, was nieuw voor me.

Van hetzelfde laken: een poosje geleden fietste ik door een buurt vol nieuwbouw. “Ser feliz es gratis” (gelukkig zijn is gratis) stond onder publiciteit voor appartementen.  

Hoe komt het dat dit bedrijf vermoedt dat meer mensen hun appartementen kopen als het deze spreuk op haar advertentie zet?

Dat helse geluk. Als de Dalai Lama het juist heeft (wat hij vaak heeft) is Geluk de Zin van Ons Bestaan. Dus laat ons in Colombia blij zijn dat we zo gelukkig zijn (WE ZIJN BIJ DE BESTEN VAN DE KLAS ), en laat ons daarom tijdens die blijdschap ook wat consumeren.

Dus: Gelukà product



De makers van deze reclameboodschappen vergeten dat 40 % van de bevolking minder dan 290 euro per maand verdient en 70% minder dan 580 euro. Dat voor pakweg 1/3  een fles aguardiente aanschaffen om te proosten op het geluk even ver van hun bed staat als het kopen van een eigen eiland. Of een eigen apppartement. 

In het beste geval trakteert de buurman eens een fles voor zijn verjaardag, zitten ze allemaal op de stoep en krijg je een teug.

Hoe komt het dat Colombia er zo zeker van is dat iedereen zo gelukkig is. 

Misschien omdat iedereen inderdaad gelukkig is?

En is er dan iets tegen in te brengen? 

De hamvragen zijn deze: Kan geluk een obstakel zijn voor de ontwikkeling van een land? Hoe dwingend kan geluk zijn, mag geluk zijn? En als geluk dwingend is, is het dan nog geluk?



Want wat als het land barst van de mistoestanden?

Wat een Titanic zou het zijn voor de gevestigde orde van Colombia 
mocht het volk, de 70 % plots vinden dat het misschien toch niet zo gelukkig is als het dacht, als het verondersteld werd te zijn. En meer eisen. Misschien zouden er veranderingen komen. Het zou niet meer geduld worden dat in Colombia senatoren hun Zweedse collega’s de loef afsteken met 8500 euro per maand en 4 maanden vakantie.

Dus hoe zorg je ervoor dat deze status-quo behouden blijft? Dat de 1% die meer dan 2900 euro per maand verdient niet groter wordt? 
Want hoe meer taarteneters, hoe minder taart.

Door geluk. Met een sausje van angst.

Gelukà status-quo

In een gelukkig land moet niet te veel veranderd worden. Dus: laat het land gelukkig zijn. Creer op macroniveau een geluksillusie. Doe aan geluksmarketing. En wel zo goed, zo dwingend dat dit geluk gedeeld, opgelegd en ook daadwerkelijk beleefd wordt. Dat de illusie met de realiteit versmelt en ze elkaar omhoogheffen tot een prachtige accolade. Prachtig toch?

Want zoniet: Oei. Het zou tot rellen komen. Het hek zou van de dam losgerukt worden, en de trein van de eeuwige ongelijkheid zou door het woedende water vanaf haar rails donderen. Mensen zouden meer rechten eisen.

Martel het volk met geluk, folter het met vrolijkheid.

Door geluksmarketing moet het volk vergeten* dat het politieke rechten heeft, en deze kan doen gelden. Dat het, als het dat echt zou willen, het land kan lamleggen. Kan veranderen. Het volk moet bedwelmd blijven door de gelukzalige dampen. Het volk moet blijven dansen. Het volk moet gelukkig blijven. 

En het mooie, the great trick the devil pulls: wie zal hiertegen zeker niet protesteren? De noest werkende arbeider met het harde leven die snapt naar geluk (zie deel 1)? Zeker niet. De moegetreden moeder die blij is dat ze 's avonds even lucht-TV kan kijken en haar politieke rechten niet moet gaan uitvoeren op straat? Zeker niet.

En voeg een sausje van angst toe. Angst voor Venezuela. “Wil je meer gelijkheid, vriend? Kijk eens rechts naar onze buren, daar wilden ze ook meer gelijkheid. En nu zitten ze er met de gestoven peren. Of je misschien liever in Venezuela zou willen wonen?”

Nee. Niemand wil liever in Venezuela wonen. Venezolaanse studenten staan in Colombia aan verkeerslichten snoepjes te verkopen aan open ramen van auto’s, Dus gaat de kop dicht en de aguardiente in het rond.

En blijven we ondergedompeld in de poelen der vergetelheid. Het langslopende interne conflict van de westerse hemisfeer? 8 miljoen slachtoffers? Ach, we gaan er niet gelukkiger van worden door daar te bij blijven stilstaan. We moeten vooruit.

Klopt. Maar toch klopt het niet.

Deze ochtend, tijdens de opwarming van de 10 kilometer van Medellin, een benefiet voor (tegen?) borstkanker: 2 modellen die brulden dat enkel positieve energie welkom was. Ongeacht borstkanker.


De Colombiaanse staat wist niet goed wat te doen met het enorme landgoed van de neergeschoten Pablo Escobar. Uiteindelijk besloten ze om het om te bouwen tot een pretpark annex dierentuin. 


Je kan er de wilde beesten en het verroeste wagenpark van één van de grootste niet-politieke misdadigers van de afgelopen eeuw bekijken. 





Of met waterpistolen schieten in een tropisch zwembad vol dino's, onderwijl smullend van een ijsje. Wat verder kan je souvenirs kopen van Escobar, hebbedingetjes, houten geweertjes, een koffietas met zijn tronie, die dingen.

Die dingen. Al die dingen. Opdat het tof zou blijven.  Zodat we gelukkig kunnen blijven.

* althans dat is mijn these


Dans, of: de Voordelen van Geluk

In 2016 waren 8 miljoen Colombianen slachtoffer van het gewapend conflict (waarvan 220.000 er daadwerkelijk door stierven). Dat wil zeggen dat één op zes Colombianen op één of andere manier getekend is door de oorlog en het geweld.


Colombia stond in 2017 ook geboekstaafd als 12de gevaarlijkste land ter wereld. Qua arbeidsrechten is Colombia is één van de gevaarlijkste landen voor vakbonden en werknemersorganisaties

Met haar 146ste plaats (op 166 landen) bengelt het in de ongunstige regionen van de Global Peace Index, tussen minder mooie eendjes als Palestinië, Noord-Korea en Burundi. Ook op het hellende vlak van gelijkheid is het een sisser: Colombia is het 7de ongelijkste land ter wereld, en het 2de ongelijkste (enkel Honduras - ‘Dat Helse Honduras’- klopt hen nog net aan de meet) in Latijns-Amerika.

In 2016 bleek uit een onafhankelijke internationale studie van het Zwitserse WIN/Gallup die die dingen jaarlijks meet, dat Colombia het gelukkigste land ter wereld was.

Excusez-moi?

In 2016 bleek uit een onafhankelijke internationale studie van het Zwitserse WIN/Gallup dat Colombia het gelukkigste land ter wereld was.

Ho maar. Hoe...? Wacht. Eens. Héél. Even.

Wenkbrauwen fronsen zich. Hooow maar.

Het begint ergens te donderen. Verpulverd door de hevige regenval breekt de klomp en de knikkers verdrinken in de stront. Waardoor Petrus niet hoort dat ergens in de verte een haan een eerste maal begint te kraaien

Kàn toch niet. Deze combinatie. Zo gelukkig en zo veel mierda. Kan niet bestaan. Hoe bestaat het?

De logica krabt zich in de haren. Du jamais vu.

En toch is het zo. Welkom bij het 8ste wereldwonder. Na Chichen Itza, Machu Picchu en Cristo Redentor, het 4de van de Latino’s: Het Colombiaanse Geluk.

Het Colombiaanse Geluk

‘Laat ze maar dansen en doen’, mokte mijn grootmoeder zaliger indertijd met een verveelde knik tegen de dagelijkse chaos die vanuit het Zuiden haar TV-journaal bereikte.

En gelijk had ze. Dat is exact wat ze in Colombia doen: dansen.



In broeierige nachten aan de Caraiben dansen vrolijke, plakkerige lijven, samengesmolten op het opzwepende geroffel van de tambores die de zwoele lucht vullen met Cumbia of Champetea. Aan de Pacifische kust: ontblootte mannenborsten en korte vrouwenbroekjes, zwart en zwetend, schuddend op Salsa-Choque, ras tas tas.

Meer het binnenland in, begeleid door de klagende, volkse accordeon van de Vallenato: samenvouwen koppels van middenbare leeftijd met bier en kapotte knieën die met gesloten ogen stilstaand lijken te dansen, of dansend lijken stil te staan, of iets tussen de twee in, vol heimwee naar iets wat waarschijnlijk nooit geweest is.

De hertrouwde bedrijfsleider met witte tanden, honden en een jeep in Bogota die ’s avonds tango danst in een penthouse in de Zona T, waarbij hij haar in zijn stevige armen legt en zij hem met smachtende, vuurrode lippen aankijkt terwijl hun privé-leerkracht goedkeurend van haar wijnglas nipt.

De verlegen tiener met indiaanse trekken, in lange, vierkanten hemdsmouwen op het lokale schoolfeest in een klein gehucht in de Andes, steeds soepeler naarmate de salsa vordert, naarmate het mooie onbekende meisje (dat hij met steeds meer overgave in het rond trekt) naar hem glimlacht. Terwijl hij de dreigende alfablik van enkele oudere jongens met oorbellen en arme tatouages uit zijn ooghoek probeert te verdringen.

Houterige gringo’s op een terras in Medellin, lachend aangemaand hun gène te verliezen, zich tot algehele hillariteit werpend op de groteske, coopulerende bewegingen van reggaeton.

Het kleutertje met afro-vlechtjes in schooluniform, net van de bus gesprongen: ze passeert langs een luidruchtig raam en kan haar ritmische voortspringende pasjes gedurende 5 prachtige seconden onmogelijk tegenhouden.


Dansen wordt er gedaan in Colombia. In alle betekenissen van het woord. Maar vooral in deze: Niet Stilstaan.

Niet Stilstaan

In Colombia wordt er niet stilgestaan. Het gelukkigste land ter wereld danst zich door de dagen.

Ik heb er al een poosje over zitten nadenken. Ik denk dat er een link is tussen geluksgevoelens en dansen: ze gaan hand in hand, in Colombia.

We zouden kunnen bedenken dat dansen een uiting is van dat geluk. Of misschien is “prettigheid” een betere term.

Dus: Geluk/Prettigheidà Dans

Maar misschien is het in Colombia net omgekeerd.

Dansà Prettigheid/Geluk

Misschien wordt er in Colombia door te dansen geluk opgewekt. Dat de dansende lichamen vanuit het hele land, vanop de stranden, de bergen, vanuit de wouden, de steden, in de tropische regen, in de blakke zon, de koude mist, zwart, geel, wit, in alle kleuren, in alle kleren, in alle stijlen, in alle houdingen, in alle armen, dik, dun, arm, rijk, Indiaans, Afrikaans, Spaans, geluk wordt opgewekt.
Als de generatoren van een immense machine omhoogreikend, waardoor stoom ontstaat.

Een mooi beeld, toch?

Dat dansen en het navenante geluk in Colombia niet zozeer een gevolg van een aangename tijd op aarde is, of de expressie van een prettig leven onder de zon.

Niet in een land met 8 miljoen slachtoffers, waar het minimumloon 243 euro per maand is, waar 1/3 personen onder de armoedegrens leeft.

Maar dat dansen en de navenante prettigheid een overlevingsmechanisme is. Een weloverwogen keuze. Het zorgt ervoor dat je niet hoeft te blijven stilstaan. 

Het maakt dat je kan opstaan om 4 u ‘s ochtends om je broze knoken doorheen de verkeersopstoppingen naar je feodale job aan de overkant van Bogota te begeven. Je zou kunnen klagen, je zou moeten klagen, maar je mag niet klagen want in Venezuela is het nog slechter, God is barmhartig en je kleinkind nog steeds kerngezond.



Dus: Dansen/geluk/prettigheid à niet stilstaan/overleven

Een ex-klasgenoot van me vertelde me dat zijn grootmoeder altijd antwoordde met “Jodido, pero bien” (Klote, maar goed) als men haar vroeg hoe het met haar ging.

En dat dansen, o dat gelukzalige dansen, zorgt ervoor, op macroniveau, dat Colombiaanse machine niet stilvalt. Maar het macroniveau is een ander thema. Dat behandel ik later, nadat ik er nog wat meer heb over nagedacht.





De titel zal alleszins zijn: “Laat ons een pretpark maken van het landhuis van de grootste Narco Maffiabaas ter wereld”. 

Tot dan.


Thunder Road


“Gij zijt niet van hier he?”
“Excuseert u mij de vraag, maar vanwaar bent u?”

Ik zeg dan soms, voor de mop, dat ik Costeño ben. De Costeño’s zijn de Colombianen van de Caraiben.

De Costeño’s spreken een moeilijk verstaanbare versie van het Spaans (ze slikken letters in) en hebben de reputatie om voortdurend muziek door enorme boxen te laten schallen, waarbij buren niet in rekening worden gebracht. Ze zijn doorgaans niet altijd even stipt. Er wordt eerlijk gezegd meewarig gedaan over Costeño’s in Colombia.

[gelach] 

“Neenee, ik kom uit Belgie”. Soms moet ik daarna zeggen dat het boven Frankrijk en naast Duitsland ligt. “Ah, Duitsland...”klinkt het dan. Soms dromerig.

Sinds 2 weken ben ik taxichauffeur in Medellin, Colombia. Al zeiden 2 señoras uit de hogere klasse me op nacht dat ik me niet zo mocht noemen, dat ik geen Taxista maar “Conductor” was.
Taxista’s hebben in Colombia een groezelige reputatie. Er bestaat een term voor het geval Waarin Ze Je Niet Naar Je Bestemming Voeren  Maar Wel Naar Een Bankautomaat Om Je Af te Dreigen En Te Verplichten Je Rekening Leeg Te maken En Je Daarna (al dan niet zonder kleren) Te Dumpen In Een Louche Steeg. Ver weg van je bestemming. De term? El Paseo Milionario. Rit der milionairs.

Mijn vorige job als journalist bezorgde me plekken op plaatsen waar ik geen plekken wil krijgen. Eén van de drie Engelstalige artikels die ik dagelijks door mijn pen geramd moest zien te krijgen diende bovendien commercieel te zijn. Ik moest dus een probleem creeëren (“He jij daar, ook zo weinig tijd om je coole filmpjes op Facebook te posten?”) en dan subtiel een bedrijf vermelden dat de oplossing bood (“Met Shitcutter knip en plak je in 1 minuut!”).

Dichter bij Judas zal ik niet komen.

Moet je horen. Er bestaat een multinational waarvoor je je kan inschrijven als je over een auto beschikt die er modern en betrouwbaar uitziet, als je een rijbewijs hebt, en tijd, en als je een duit (extra) wil (of moet) verdienen. Hier in Colombia is dit bedrijf nog niet helemaal legaal. Dat komt voornamelijk omdat de eigenaars van de grote taxi-vloten voornamelijk hoge pieten uit Bogotà zijn met lange armen richting de wetgeving. Maar er zijn heel wat mensen die omwille van dat multinationale, digitale bedrijf een living kunnen uitbouwen.

Taxichauffeur. Het moet m’n meest zonderlinge job zijn sinds ik als student in ruil voor geld struisvogels- en herten voederde, go-carrs in gang trok of Berlijnse-bollen-op-het-strand verkocht. 
Maar jongens, het is me wat.

Het is diep-menselijk schoon. Dat is het.

Mensen stappen in, verbazen zich over het feit dat een wit persoon met een moeilijke naam (“zoals Tarantino, je weet wel, de regisseur”) aan het stuur zit. Herinneren zich dat er een land als België bestaat. En gaan 15 tot 30 minuten (afhankelijk van de file) naast mij zitten.

Eerst vraag ik of ze comfortabel zitten, in casu: of het niet te warm of te kou is. Afhankelijk van hun antwoord zijn er verschillende opties: raampjes open voor la brisa natural of airco. Dat laatste is een slap koord want een minieme draai kan ervoor zorgen dat het te kil wordt. Vaak is het allemaal wel goed.

En dan vertrekken we richting bestemming. Ik vraag dan of ze een “specifieke route verkiezen of dat ik gewoon het navigatiesysteem volg”. Dat navigatiesysteem is digitale kaart op mijn telefoon en een Engelse stem die in mijn oortje (om het discreet te houden) aangeeft of ik naar links of rechts moet draaien. Vaak is het allemaal wel goed.

Mijn telefoon bevindt zich tussen mijn benen. Dit om het discreet te houden.

De truk is om het toeteren niet persoonlijk te nemen. “Als er in België op mij getoeterd werd, was ik een week depressief”, zeg ik dan grappend tegen mijn passagier. 

En om in alle spiegels te kijken. 

Want ze komen van alle kanten, hier.

Bijna altijd babbelen we. Mensen verbazen zich erover dat een wit persoon hun conductor is. Witte Europeanen in Latijns-Amerika zijn hetzij toeristen hetzij minstens CEO ofzo.

Mijn loutere aanwezigheid achter het stuur is een schokgolf doorheen sociale schemas. Het rammelt aan vastgeroeste structuren. Een Europeaan die mij naar huis brengt.

“Maria Alejandra, moet je horen, nu ben ik deze ochtend toch naar huis gebracht door een Europeáán”.

En we praten. Terwijl we rijden door rijke en arme buurten, terwijl de zon opkomt of de nacht valt.  Over België (koud?). Terwijl we rijden over de aardige groene heuvels van Poblado, met rustgevende palmbomen, met schitterende appartementen met unieke vergezichten en portiers. Over Colombia (mooi!). Terwijl we aanschuiven in soepdikke files en hopen dat een andere auto ons doorlaat. Over hoe ik mijn vrouw heb leren kennen in de luchthaven (hoe romantisch!). Over de presidentsverkiezingen, politiek en hoe gespleten de samenleving in dit 3de-ongelijkste land ter wereld is (allemaal niet simpel).

Ik wijs. "In België krijg je een boete als je niet stopt voor dit zebrapad".

[gegrinnik]

We praten. Over op til zijnde examens natuurkunde, illegale familieleden in de VS en het feit dat Belgë 3 officiële talen heeft. 

Terwijl we ons door barrios vol gaten en gehavend beton en vuile, arme gezichten bewegen, waar jongleurs aan stoplichten een nummertje opvoeren en daarna aan je raampje opduiken voor een cent. Waar zwarte mannen in ontblote bast zonder te vragen je voorruit inzeepen.

In Colombia hebben buurten nummers van 1 tot 5, die ook meteen de sociale klasse weerspiegelen. Vijf is het meest succesvolle.

Mijn arbeid knabbelt aan racistische overtuigingen en hermetisch classisme.  Het is een tsnunami die dijken doet overstromen en burchten inneemt.

En dat is tof, ik had altijd al eens een vloedgolf willen zijn.

Een dronken of autistische student (“I study the earthquake, I like the earthquake”), een moeder met een zoontje met Down (“ik zal de weg wel tonen, gringo”) , een zwarte familie met treurige, grote ogen, verhuizende, berooide Venezolanen, Israeli’s op doorreis (“mogen we hier binnen roken?”), succesvolle Colombiaanse zakenmannen met appartementen in Miami, studenten met hoop op een beurs in Europa, hyperactieve studentes (“waaaa, een gringo!”)

Soms zwijgen we. Dat is welkom en rustgevend. Ik heb een USB met mijn favoriete nummers. Een stille fotograaf draaide bij Stromae plots de volumeknop open en knikte ritmisch terwijl hij naar het landschap van de autosnelweg keek.

Enkele dagen geleden vertelde een kranige dame op leeftijd met een enorm collier dat haar zoons het beiden tot ingenieur hebben geschopt. Ik feliciteerde haar. “Het was dankzij mij”, benadrukte ze. Want 30 jaar geleden was haar geliefde echtgenoot op een dag verdwenen. Hij was gekidnapt en sinds die fatale ochtend heeft ze niets meer van hem gehoord. Ze heeft nooit meer van een andere man kunnen houden. Maar haar zoons zijn allebei ingenieurs.

“Daar mag ik toch trots op zijn, he”? zei ze trots. 
Ik zei dat ze enorm trots mocht zijn. 

Ze lachte kort, bedankte me, ik bedankte haar. En ze stapte eerbiedig uit, keek naar links, keek naar rechts, stak de straat over, en liep de schoolpoort door om aan pubers wiskunde te gaan geven. 

Een beklemmend gevoel ter hoogte van mijn milt

Dat is wat ik tot tweemaal toe voelde afgelopen week. Oorzaak: de Colombiaanse nationale voetbalploeg die twee WK kwalificatiematchen afwerkte. Eéntje tegen Bolivia en ééntje tegen Ecuador. Of juister gezegd: het feit dat de Colombiaanse selectie weer eens ging voetballen.


En twee keer was het prijs: een vervelende, stekende spanning. Rond de miltstreek. Al vanaf de ochtend. Al vanaf het verdomde krieken van de verdomde dag. Een dag die een voetbalhoogdag moest worden. De kranten stonden er bol van. En m’n milt: knaagde.

Wie me kent weet dat ik voetbal liefheb. Het kost me geen moeite om me te verliezen in de belangrijkheid van onbelangrijkheid ervan. De matchen van de Rode Duivels zijn me, ook hier vanuit de Nieuwe Wereld, bijna heilig. Het moet al een heel belangrijk jobinterview zijn dat me ervan weghoudt. En wat meer is: ik weiger er de onbelangrijkheid ervan in te zien. Lukt me zonder probleem. Wat dat levensdomein betreft komen de kritische keuteltjes er bij mij niet in.

Er zijn weinig dingen die me zo ontspannen als Extra Time. Die voetbaltalkshow op maandagavond met een zichzelf herhalende Frank Raes, en dan nog 4 mannen rond een tafel. Me een uur lang laten drijven op de kabbelende golven van hun zinloze overschouwingen, me neerleggen bij hun vijgen na pasen, hun af en toe verbeten opgeworpen stellingen. Het bedwelmende stuifmeel van hun geneuzel...het zorgt ervoor dat het merendeel van wat zich in mijn lichaam kan ontspannen zich ook daadwerkelijk ontspant.

Om maar te zeggen: beweren dat ik de schoonheid van (de impact van) voetbal niet apprecieer, zou een onvervalste leugen zijn. Maar waarom krijg ik pijn aan m’n milt hier in Colombia, op dagen dat de nationale voetbalploeg speelt?

Het begint al bij het verdomde krieken van de dag. Ik stap de straat op, doorgaans in Bogotá, een stad waar het stevig fout draait. Qua stad dan. En ik zie meteen de eerste. Het blijkt een vrouw te zijn.

Een volslanke, pedante vrouw van middelbare leeftijd. Treurig geschminkt.

Marcherend. Op weg naar haar job. Haar noodgedwongen job. Vermoedelijk.

Sportschoenen en een afgedragen legging met een patroon van verstrengelde paarse bloemen. De buik naar voor gestoken. Schouders gerecht. De trots van de gekrenkte.

Het zal geen hoogstaande job zijn. Koffie uitschenken, misschien. Kuisen.

En daarboven heeft ze een fucking shirt van de voetbalploeg van Colombia aan.

De vrouwenversie van het shirt, met een V-hals en getailleerd. En ik kijk rond en zie minstens een handvol anderen. Met een knalgeel voetbalshirt. En ik denk: “Oh fuck, is het zo’n dag, is het verdomme weer zo’n dag”.

En het zijn de vele-uren-op-voorhand-gedragen-voetbalshirts die me steken.


De kranten puilden er al enkele dagen van uit. Sinds een week waren reporters de temperatuur al aan het opmeten, op het hoofdkwartier van de Colombiaanse voetbalploeg, in Barranquilla. Met een rechtstreekse lijn, live in het nieuws. Zeven dagen lang. Over kwaaltjes van Falcao en voorspellingen van tactieken. Over James die geen speelkansen krijgt bij Real Madrid, maar die op de training een trucje met een bal doet. Steeds gebracht door hartstochtelijke exemplaren van reporters in poloshirts, die met stemverheffingen het belang van de nakende twee interlands onderstrepen, ’s avonds na de trainingen.

Op de dag van de match: Tankstations hangen gele-blauwe-rode ballonnen aan de pompen. Restaurants draperen meterslange geel-blauw-rode doeken aan de balustrades. Kleine, onrendabele etablissementen worden vol gesjord met vlaggetjes en slingers. Mensen gaan vroeger naar hun werk om die vlaggetjes, die slingers, die doeken, die ballonnen op te hangen. Aan het personeel wordt gevraagd om vroeger naar het werk te komen. Om te decoreren, want de selectie speelt.


En iedereen, jong, oud, man, vrouw, werkend personeel of niet, draagt een fucking voetbalshirt.

“Je weet: morgen is het in shirt te doen, he Wendy” – “OK, baas”


Zelfs bankbedienden in een keurig kantoor met een goede reputatie. Het textiel stompzinnig over hun hemd getrokken, met de stijve mouwen er asymmetrisch uit ploffend. In combinatie met hun bril en hun bankiersvriendelijkheid. Een ode aan de kakafonie. Een ode aan de dwaasheid.

Als je koffie uitschenkt: met een voetbalshirt. Als je achter een computer zit: met een voetbalshirt.

Ik word kwaad van dat veel-te-vroeg-gedragen-shirt. Van de vanzelfsprekendheid ervan. Van de dwingendheid ervan. Van de dommigheid ervan.

Vooral in Colombia, vooral voor Colombia. Het land van de schizofrenie. Van de lach en de ongelijkheid. Het land waar slechts 1 op de 5 mensen hun stem uitbrengt om eindelijk een einde te maken aan het langstdurende gewapende conflict in Latijns-Amerika dat gedurende 52 jaar 220 000 dodelijke slachtoffers heeft gemaakt, en waardoor bijna 6 miljoen mensen op vlucht moesten slaan.

En waarvan de helft die tot aan de stembus geraakt, tégen dit vredesverdrag stemt, dom en bang gemaakt door de propaganda van de oligargische idiocratie, die de Colombiaanse ongelijkheid het liefst onaangeroerd ziet. En voor wie het gelach, het gefeest, het gedans, de vrolijke mannen en mooie vrouwen, de exotische Afrikaanse ritmes, het azuurblauwe water en de parelwitte stranden het bewijs is dat de status quo van Colombia het paradijs op aarde is.

Alsof in noorden van het land er geen indiaanse kinderen van honger sterven.

Het feit dat het shirt gedragen wordt. Alsof een volk massaal de schouders aanbiedt om Colombia mee te dragen, te torsen, één grote, veelkleurige, bonte familie, in polonaise, arm in arm in diversiteit, la la la laaa, dwars door de sociale klassen heen. Alsof die niet meer zouden bestaan.

Terwijl ook de bankdirecteur in hemdsmouwen weet: het merendeel van de spelers van de nationale selectie zou geen schijn van kans hebben om ook maar 1 lullige sport op de sociale ladder te stijgen, mocht ze niet zo goed tegen een bal kunnen trappen.

Alsof het een nationale plicht is. Alsof het vaderlandsliefde toont.


Alsof Colombia beter zal spelen als je al vanaf het verdomde krieken van de dag met je shirt door je oneerlijke stad zwoegt, waar het establishment al decennialang het merendeel van de bevolking als negeerbare kleuters beschouwt en een loopje neemt met je burgerrechten. Waardoor je je burgerrechten al lang vergeten bent. Of niet meer vertrouwt.

Ik heb er nog niet zo heel lang last van. Van de miltpijn. In het begin vond ik het geweldig, de shirts. Dit was nog eens een land, waar de mensen zo blij zijn, zo trots, zo patriottisch, dat ze zich vanaf het verdomde krieken van de dag tooien in het nationale shirt. Wow. Een feestje. Daar wilde ik zijn. Wil ik zijn.


Enkele uren voor de match, live vanuit Barranquilla: een meute halfnaakte vrouwelijke fans en vrolijk in de wind kijkende kerels-met-een-buikje-en-een-zonnebril staan te dansen rond een blonde presentatrice van de commerciële zender die gillend de sfeer rond het stadion opmeet (allen met shirt). Ze zullen tijdens de voorbeschouwing nog 4 keer live in de ether hun hedonisme mogen etaleren.


Ik heb het shirt zelf ook een paar keer aangedaan op de Colombiaanse voetbalhoogdagen. Tot ik besefte dat buitenlanders met een shirt van Colombia in Colombia er belachelijk uitzien.


En dat voetbalhoogdagen geen hoogdagen zijn voor Colombia.


En dat, zolang een land a) het gros van haar inwoners als negeerbare kleuters behandelt en b) niét de finale speelt op een WK het volgens mij (en ik wik mijn woorden) van een godgeklaagde zelfvernederende afgestomptheid getuigt om als burger van dat land ’s ochtends vroeg - vele uren voor de aanvang van de match- een voetbalshirt uit je kleerkast te vissen en met ongepaste trots, als een geboetseerde cartoonfiguur door de straten te stappen.

Voilà, da's eruit...Therapeutisch schrijven, ik kan het iedereen aanraden.



Vier maal vier



Naast het eeuwige nationale hangijzer waarom Real Madrid-trainer Zidane voetbalheld James weigert op te stellen, waren er de afgelopen weken 3 onderwerpen die Colombia in hun ban hielden.



Het eerste was een Boliviaans vliegtuig met een Braziliaanse eersteklasseploeg dat neerstortte in de omgeving van Medellin. Dit wegens een gebrek aan brandstof. De voltallige ploeg min drie kwam hierbij om. 

Vanuit de sportwereld regende het steunbetuigingen. Ex-Barcelonaspelers boden aan om bij de ploeg in Brazilië te komen spelen. Barcelona bood aan dat ze tegen hen mochten komen spelen. De harde, niet bijster intelligente, hooligangroepen uit Colombia (die doorgaans hun eer halen uit tatoeages, op de vuist gaan en het neersteken van iemand met een rivaliserend voetbalblousje) schreeuwden hun RESPECT uit voor hun Braziliaanse broeders. 


Ondertussen, in de schaduw van het Braziliaans-Bolivaanse wrak, werd het vredesverdrag in Colombia getekend, een akkoord dat een einde maakte aan het langstdurende interne conflict ter wereld. 


Het tweede veelbesproken onderwerp, zij het iets minder dan het vliegtuig, was (het fotogenieke van) de Nobelprijs voor diezelfde Vrede voor president Santos. 

Een cynisch persoon zou kunnen opmerken: Nog één guerillatroep (ELN), een hele hoop paramilitaire/schimmige/illegale bendes te gaan, alsook nog een zinvol antwoord bieden op het marktaandeel van 43% van de wereldwijde cocainehandel (ter waarde van 10 miljard dollar per jaar), en het is ook echt vrede. Maar het mooie van Colombia is dat er niet zoveel cynische mensen zijn.





Over het derde onderwerp dat momenteel de debatten opklopt en de straten beroert, wil ik het kort even hebben. 
Het is redelijk geschift.



Ongeveer twee weken geleden werd het lichaam van Yuliana Andrea Samboní teruggevonden in het appartement van Rafael Uribe Noguera. Dat is op zich niet genoeg om een nationale gemoedsstorm te ontketenen, maar wat het in dit geval bijzonder maakt, en het aldus opwaardeert, zijn 3 dingen:

  1. Yuliana was 7 jaar oud en woonde met haar uit het zuiden gevluchtte familie in een schamel huis in Bosque Calderon, een arme buurt in Bogota 
  2. Rafael Uribe is 38 jaar oud, behoort tot één van de prominentste families van Bogota en woont in één van hun luxueuze appartementen in Rosales, een rijke wijk van Bogota 
  3. Beide wijken liggen pal naast elkaar

Yuliana werd gekidnapt, geschopt, geslagen, gefolterd, verkracht en ten slotte vermoord. Uribe had het meisje al een poosje in de gaten, had zijn sinistere plannetje goed gepland en was vorige zondag met z’n 4 x 4 vanuit zijn chique appartement, vanuit zijn chique wijk afgedaald naar de wijk waar Yuliana op de straat aan het spelen was. 



5 sociale klassen naar beneden. Met geblindeerde ruiten. Op zoek naar een kindje om zijn lust, macht, of welke zieke drift het ook wezen mag, op bot te vieren. 


Het probleem is het volgende: het gaat hier niet enkel om een pervert die in zijn jeugd teveel Nintendo’s en huisdieren gekregen heeft van steenrijke ouders. Of om een sadist die heel zijn volwassen leven door het leven kon cruisen, naar hartelust dingen (weg)swipend. 


(Kon, want het sprookje lijkt nu wel afgelopen. Je hoeft niet veel fantasie te hebben om te kunnen vermoeden wat er in de Zuid-Amerikaanse gevangenissen zoal gebeurt met pederasten)


Nee, als we de sociologische bril even bovenhalen (altijd een goed idee), is er veel meer aan de hand.


Namelijk dit: De Colombiaanse samenleving zat mee in de geblindeerde 4 x 4 van Uribe, de rijke architect die Yuliana ging oppikken. 


Het klinkt wat grotesk en een tikkeltje suf maar het is m`n beste poging.


Om dit te kunnen uitleggen, om verder te kunnen gaan, moet ik Bogotà, en bij uitbreiding Colombia, even uitleggen.



BOGOTA UITGELEGD (BONDIG)


Bogotà kan je eigenlijk niet uitleggen. Ik beperk me dan ook tot

  • Mijn subjectieve ervaring
  • De gesimplificeerde versie

Er zijn 2,5 Bogota’s:

  • 1 heel rijk Bogota (etiket GOED) 
  • 1 heel arm Bogota (etiket: SLECHT) 
  • 0, 5 middenklasse Bogota (etiket: KAN ERMEE DOOR, MAAR HOU JE GEDEISD) - (nvdr: dit Bogota wordt ook in deze verhandeling voor de gemakkelijkheid even genegeerd)

En er zijn 3 funderingen

  1. Sociale etiketering
  2. Onderscheidings- en afscheidingsdrang
  3. Omgaan-met-de-shit strategieen

Hoewel het sinds enkele jaren de hoogste eer aan Honduras moet laten, is Colombia nog steeds de trotse bezitter van de zilveren medaille voor het meest ongelijke land in van de Westerse Hemisfeer.  


Tous ensemble,tous ensemble: Hey! Hey! Hey!


Het kent het grootste percentage grootgrondbezit van heel Amerika (Noord, Centraal, Zuid). In vele gevallen zijn deze gronden niet helemaal wettelijk verkregen, en is het bezit een gevolg van het gewapend conflict, waarbij boeren en rurale families door gewapende lieden (van welke slag ook) verdreven werden. 


Iets meer dan 1% van de bevolking bezit meer dan de helft van het Colombiaanse land. 


Omdat dit laatste wapenfeit niet alleen onthutsend, maar ook belangrijk is, herhaal ik het nog eens: één procent bezit 50% van Colombia. 


In Colombiaanse steden hebben wijken nummers, die de sociale klassen labelen. 6 is het hoogste. Een wijk met nummer 6 is een heel (ge)goede, een heel rijke, en een heel goed beveiligde/veilige wijk. Een wijk met nummer 1 is het tegengestelde. Nummers van 1 tot 6. Iemand heeft dat ooit zo bedacht.



En ook al kan het niet, iedereen wil hogerop. Daarom worden vaak andere woonplaatsen verzonnen tijdens sollicitatiegesprekken. Een slecht etiket is een brandmerk op je voorhoofd. Een wijnvlek. Het kost je waarschijnlijk de kop, het moet ten alle koste vermeden moet worden.


En hiermee zijn we op een eerste Colombiaanse fundering gestoten: sociale etiketering. Rijk en GOED versus Arm en SLECHT. Met daartussen een marginale ruimte voor de weinig omvangrijke middenklasse (KAN ERMEE DOOR MAAR HOU JE GEDEISD). Dit goed-slecht principe maakt al de dienst uit sinds de Spanjaarden (GOED) de Indigena’s “Indios” (SLECHT) noemden en zich zo Europees mogelijk (GOED) wilden voelen in deze helse, godvergeten wildernis (SLECHT). Toen Simon Bolivar de Spanjaarden buitenschopte en Colombia onafhankelijk maakte werd dit Goed-Slecht principe gewoon in een ander jasje gestoken. Creoolse aristocraten namen de Colombiaanse touwtjes van de macht beet en hebben die sindsdien niet meer uit handen gegeven.


Als je rijk bent, ben je goed. Als je niet echt rijk bent, zorg dan minstens dat je er rijk uitziet.

Achternamen. Belangrijk.


Schone schijn, sociale opsmuk. Je goed voordoen. Naar de kerk gaan. Het juiste hemd dragen. Niet te bruin zijn. Geen rimpels hebben. Mooi zijn. Die dingen. Het is soms grotesk. Maar het bepaalt in Colombia meer dan je zou denken aan welke kant... van de oever.... je muntstukje... valt. 


Als je geen 4 kan zijn, probeer dan als een een goeie 3 over te komen, zodat ze niet vermoeden dat je eigenlijk maar een 2 bent.


Dus wat krijg je? 


Onderscheidingsdrang. En afscheidingsdrang. Dit is nummer twee qua fundering van de Colombiaanse samenleving.


Wees niet zoals de armen, de slechten. Word niet met hen gezien. Bouw muren tussen je huis en het hunne, tussen je wijk en hun wijk. Bouw een schizofrene stad met diepe kloven tussen de twee werelden. Zorg dat er geen loopbruggen kunnen worden neergelaten. En hou de touwtjes van de macht stevig in de handen van je families.


Maar hoe hou je dit vol? Hoe kan de GOEDE wereld de shit van de SLECHTE wereld bolwerken?


Want ze zijn met velen. En ze zijn waarschijnlijk woest. Of zouden dit moeten zijn. En ze willen waardigheid. Of zouden dit moeten willen. En er moet maar één Chavez of Fidel tussenzitten, en het sprookje is over. Zouden ze beseffen dat ze die macht hebben? Hopelijk beseffen ze het niet.


Hou ze koest. Met brood en spelen en de kerk. Laat ze naar hetzelfde reuze TV scherm kijken, waar voetbal, Miss-tanga-verkiezingen, Salsa, Kerstmis en Halloween en psalmen een gloed verspreiden die een verbondenheid genereert tussen de werelden, een verbondenheid die niet gevoeld maar wel beleefd wordt. 




GOED NIEUWS VOOR DE SLECHTE WERELD


Colombia is het mooiste land ter wereld, en de mensen zijn hier het gelukkigst!


We hebben niet veel, maar we zijn tevreden!


Het belangrijkste is de familie!


Projecteer af en toe een reclamespot voor The Dream. Laat ze geloven dat als ze echt willen, ze een leven kunnen leiden zoals zij dat willen, onderstreep de ZIJ, dat geen brug te hoog, geen zee te diep is. 


Gooi af en toe een suikerspin over de muur. 


Terwijl jullie natuurlijk weten dat dit in het beste geval betekent dat als ze echt over een een knap stel hersenen beschikken ze eventueel een kans maken op een studiebeurs in een slechte universiteit om later een onderbetaalde verpleger te worden.


In Bogota wordt in tekstbalonnen gesproken, woorden die uiteenspatten tegen de muren van de andere wereld. En de politiek zit in het beste geval in de vestiaire, of aan de bonnekes.


Dus, laat ons samenvatten.  

Noten vooraf: Kort, maar wel degelijk door de bocht. En "goed" en "slecht" worden na een poosje irrelevant.


Een rijke vent komt uit een dusdanig rijke en goede familie dat het gewone buitengewone (een drone, een weekendje Miami) niet buitengewoon genoeg meer is, en begint daarom steeds meer exuberante kicks te zoeken (een travestietenfeestje, prosti`s in de jacuzzi) tot ook dat begint te vervelen. Hij herinnert zich dan dat er zich in Bogota en Colombia op een steenworp van zijn goede wereld een andere wereld bevindt, een slechte, die er niet echt toe doet. Goed afgesloten gaat hij op pad in een alleterreinswagen. Vier maal vier. Een slecht kindje zit te spelen op de slechte straat met een slechte voetbal, zonder bescherming want de politiek (en het onderwijssysteem) zit in de vestiaire. 

En de goede, rijke, door en door slechte man pakt maar wat hij pakken kan. 


Dacht hij dat hij er recht op had? Omwille van zijn nummer (6)? Omwille van zijn polo-shirt (origineel)? Omwille van zijn Colombiaanse grootgrondbezit (50%)?


Enkele dagen nadat Rafael Uribe geklist werd, werd het levenloze lichaam van Fernando Merchán Murillo, de portier van het appartementsblok, teruggevonden. 

De man was kroongetuige in de zaak. 

Een hinderlijk obstakel voor het proces in de goede wereld van Uribe. Maar er als individu van geen tel.


Hij zou zelfmoord gepleegd hebben.