Vier maal vier



Naast het eeuwige nationale hangijzer waarom Real Madrid-trainer Zidane voetbalheld James weigert op te stellen, waren er de afgelopen weken 3 onderwerpen die Colombia in hun ban hielden.



Het eerste was een Boliviaans vliegtuig met een Braziliaanse eersteklasseploeg dat neerstortte in de omgeving van Medellin. Dit wegens een gebrek aan brandstof. De voltallige ploeg min drie kwam hierbij om. 

Vanuit de sportwereld regende het steunbetuigingen. Ex-Barcelonaspelers boden aan om bij de ploeg in Brazilië te komen spelen. Barcelona bood aan dat ze tegen hen mochten komen spelen. De harde, niet bijster intelligente, hooligangroepen uit Colombia (die doorgaans hun eer halen uit tatoeages, op de vuist gaan en het neersteken van iemand met een rivaliserend voetbalblousje) schreeuwden hun RESPECT uit voor hun Braziliaanse broeders. 


Ondertussen, in de schaduw van het Braziliaans-Bolivaanse wrak, werd het vredesverdrag in Colombia getekend, een akkoord dat een einde maakte aan het langstdurende interne conflict ter wereld. 


Het tweede veelbesproken onderwerp, zij het iets minder dan het vliegtuig, was (het fotogenieke van) de Nobelprijs voor diezelfde Vrede voor president Santos. 

Een cynisch persoon zou kunnen opmerken: Nog één guerillatroep (ELN), een hele hoop paramilitaire/schimmige/illegale bendes te gaan, alsook nog een zinvol antwoord bieden op het marktaandeel van 43% van de wereldwijde cocainehandel (ter waarde van 10 miljard dollar per jaar), en het is ook echt vrede. Maar het mooie van Colombia is dat er niet zoveel cynische mensen zijn.





Over het derde onderwerp dat momenteel de debatten opklopt en de straten beroert, wil ik het kort even hebben. 
Het is redelijk geschift.



Ongeveer twee weken geleden werd het lichaam van Yuliana Andrea Samboní teruggevonden in het appartement van Rafael Uribe Noguera. Dat is op zich niet genoeg om een nationale gemoedsstorm te ontketenen, maar wat het in dit geval bijzonder maakt, en het aldus opwaardeert, zijn 3 dingen:

  1. Yuliana was 7 jaar oud en woonde met haar uit het zuiden gevluchtte familie in een schamel huis in Bosque Calderon, een arme buurt in Bogota 
  2. Rafael Uribe is 38 jaar oud, behoort tot één van de prominentste families van Bogota en woont in één van hun luxueuze appartementen in Rosales, een rijke wijk van Bogota 
  3. Beide wijken liggen pal naast elkaar

Yuliana werd gekidnapt, geschopt, geslagen, gefolterd, verkracht en ten slotte vermoord. Uribe had het meisje al een poosje in de gaten, had zijn sinistere plannetje goed gepland en was vorige zondag met z’n 4 x 4 vanuit zijn chique appartement, vanuit zijn chique wijk afgedaald naar de wijk waar Yuliana op de straat aan het spelen was. 



5 sociale klassen naar beneden. Met geblindeerde ruiten. Op zoek naar een kindje om zijn lust, macht, of welke zieke drift het ook wezen mag, op bot te vieren. 


Het probleem is het volgende: het gaat hier niet enkel om een pervert die in zijn jeugd teveel Nintendo’s en huisdieren gekregen heeft van steenrijke ouders. Of om een sadist die heel zijn volwassen leven door het leven kon cruisen, naar hartelust dingen (weg)swipend. 


(Kon, want het sprookje lijkt nu wel afgelopen. Je hoeft niet veel fantasie te hebben om te kunnen vermoeden wat er in de Zuid-Amerikaanse gevangenissen zoal gebeurt met pederasten)


Nee, als we de sociologische bril even bovenhalen (altijd een goed idee), is er veel meer aan de hand.


Namelijk dit: De Colombiaanse samenleving zat mee in de geblindeerde 4 x 4 van Uribe, de rijke architect die Yuliana ging oppikken. 


Het klinkt wat grotesk en een tikkeltje suf maar het is m`n beste poging.


Om dit te kunnen uitleggen, om verder te kunnen gaan, moet ik Bogotà, en bij uitbreiding Colombia, even uitleggen.



BOGOTA UITGELEGD (BONDIG)


Bogotà kan je eigenlijk niet uitleggen. Ik beperk me dan ook tot

  • Mijn subjectieve ervaring
  • De gesimplificeerde versie

Er zijn 2,5 Bogota’s:

  • 1 heel rijk Bogota (etiket GOED) 
  • 1 heel arm Bogota (etiket: SLECHT) 
  • 0, 5 middenklasse Bogota (etiket: KAN ERMEE DOOR, MAAR HOU JE GEDEISD) - (nvdr: dit Bogota wordt ook in deze verhandeling voor de gemakkelijkheid even genegeerd)

En er zijn 3 funderingen

  1. Sociale etiketering
  2. Onderscheidings- en afscheidingsdrang
  3. Omgaan-met-de-shit strategieen

Hoewel het sinds enkele jaren de hoogste eer aan Honduras moet laten, is Colombia nog steeds de trotse bezitter van de zilveren medaille voor het meest ongelijke land in van de Westerse Hemisfeer.  


Tous ensemble,tous ensemble: Hey! Hey! Hey!


Het kent het grootste percentage grootgrondbezit van heel Amerika (Noord, Centraal, Zuid). In vele gevallen zijn deze gronden niet helemaal wettelijk verkregen, en is het bezit een gevolg van het gewapend conflict, waarbij boeren en rurale families door gewapende lieden (van welke slag ook) verdreven werden. 


Iets meer dan 1% van de bevolking bezit meer dan de helft van het Colombiaanse land. 


Omdat dit laatste wapenfeit niet alleen onthutsend, maar ook belangrijk is, herhaal ik het nog eens: één procent bezit 50% van Colombia. 


In Colombiaanse steden hebben wijken nummers, die de sociale klassen labelen. 6 is het hoogste. Een wijk met nummer 6 is een heel (ge)goede, een heel rijke, en een heel goed beveiligde/veilige wijk. Een wijk met nummer 1 is het tegengestelde. Nummers van 1 tot 6. Iemand heeft dat ooit zo bedacht.



En ook al kan het niet, iedereen wil hogerop. Daarom worden vaak andere woonplaatsen verzonnen tijdens sollicitatiegesprekken. Een slecht etiket is een brandmerk op je voorhoofd. Een wijnvlek. Het kost je waarschijnlijk de kop, het moet ten alle koste vermeden moet worden.


En hiermee zijn we op een eerste Colombiaanse fundering gestoten: sociale etiketering. Rijk en GOED versus Arm en SLECHT. Met daartussen een marginale ruimte voor de weinig omvangrijke middenklasse (KAN ERMEE DOOR MAAR HOU JE GEDEISD). Dit goed-slecht principe maakt al de dienst uit sinds de Spanjaarden (GOED) de Indigena’s “Indios” (SLECHT) noemden en zich zo Europees mogelijk (GOED) wilden voelen in deze helse, godvergeten wildernis (SLECHT). Toen Simon Bolivar de Spanjaarden buitenschopte en Colombia onafhankelijk maakte werd dit Goed-Slecht principe gewoon in een ander jasje gestoken. Creoolse aristocraten namen de Colombiaanse touwtjes van de macht beet en hebben die sindsdien niet meer uit handen gegeven.


Als je rijk bent, ben je goed. Als je niet echt rijk bent, zorg dan minstens dat je er rijk uitziet.

Achternamen. Belangrijk.


Schone schijn, sociale opsmuk. Je goed voordoen. Naar de kerk gaan. Het juiste hemd dragen. Niet te bruin zijn. Geen rimpels hebben. Mooi zijn. Die dingen. Het is soms grotesk. Maar het bepaalt in Colombia meer dan je zou denken aan welke kant... van de oever.... je muntstukje... valt. 


Als je geen 4 kan zijn, probeer dan als een een goeie 3 over te komen, zodat ze niet vermoeden dat je eigenlijk maar een 2 bent.


Dus wat krijg je? 


Onderscheidingsdrang. En afscheidingsdrang. Dit is nummer twee qua fundering van de Colombiaanse samenleving.


Wees niet zoals de armen, de slechten. Word niet met hen gezien. Bouw muren tussen je huis en het hunne, tussen je wijk en hun wijk. Bouw een schizofrene stad met diepe kloven tussen de twee werelden. Zorg dat er geen loopbruggen kunnen worden neergelaten. En hou de touwtjes van de macht stevig in de handen van je families.


Maar hoe hou je dit vol? Hoe kan de GOEDE wereld de shit van de SLECHTE wereld bolwerken?


Want ze zijn met velen. En ze zijn waarschijnlijk woest. Of zouden dit moeten zijn. En ze willen waardigheid. Of zouden dit moeten willen. En er moet maar één Chavez of Fidel tussenzitten, en het sprookje is over. Zouden ze beseffen dat ze die macht hebben? Hopelijk beseffen ze het niet.


Hou ze koest. Met brood en spelen en de kerk. Laat ze naar hetzelfde reuze TV scherm kijken, waar voetbal, Miss-tanga-verkiezingen, Salsa, Kerstmis en Halloween en psalmen een gloed verspreiden die een verbondenheid genereert tussen de werelden, een verbondenheid die niet gevoeld maar wel beleefd wordt. 




GOED NIEUWS VOOR DE SLECHTE WERELD


Colombia is het mooiste land ter wereld, en de mensen zijn hier het gelukkigst!


We hebben niet veel, maar we zijn tevreden!


Het belangrijkste is de familie!


Projecteer af en toe een reclamespot voor The Dream. Laat ze geloven dat als ze echt willen, ze een leven kunnen leiden zoals zij dat willen, onderstreep de ZIJ, dat geen brug te hoog, geen zee te diep is. 


Gooi af en toe een suikerspin over de muur. 


Terwijl jullie natuurlijk weten dat dit in het beste geval betekent dat als ze echt over een een knap stel hersenen beschikken ze eventueel een kans maken op een studiebeurs in een slechte universiteit om later een onderbetaalde verpleger te worden.


In Bogota wordt in tekstbalonnen gesproken, woorden die uiteenspatten tegen de muren van de andere wereld. En de politiek zit in het beste geval in de vestiaire, of aan de bonnekes.


Dus, laat ons samenvatten.  

Noten vooraf: Kort, maar wel degelijk door de bocht. En "goed" en "slecht" worden na een poosje irrelevant.


Een rijke vent komt uit een dusdanig rijke en goede familie dat het gewone buitengewone (een drone, een weekendje Miami) niet buitengewoon genoeg meer is, en begint daarom steeds meer exuberante kicks te zoeken (een travestietenfeestje, prosti`s in de jacuzzi) tot ook dat begint te vervelen. Hij herinnert zich dan dat er zich in Bogota en Colombia op een steenworp van zijn goede wereld een andere wereld bevindt, een slechte, die er niet echt toe doet. Goed afgesloten gaat hij op pad in een alleterreinswagen. Vier maal vier. Een slecht kindje zit te spelen op de slechte straat met een slechte voetbal, zonder bescherming want de politiek (en het onderwijssysteem) zit in de vestiaire. 

En de goede, rijke, door en door slechte man pakt maar wat hij pakken kan. 


Dacht hij dat hij er recht op had? Omwille van zijn nummer (6)? Omwille van zijn polo-shirt (origineel)? Omwille van zijn Colombiaanse grootgrondbezit (50%)?


Enkele dagen nadat Rafael Uribe geklist werd, werd het levenloze lichaam van Fernando Merchán Murillo, de portier van het appartementsblok, teruggevonden. 

De man was kroongetuige in de zaak. 

Een hinderlijk obstakel voor het proces in de goede wereld van Uribe. Maar er als individu van geen tel.


Hij zou zelfmoord gepleegd hebben. 


Nu is me hier een poosje geleden het volgende voorgevallen

Nu is me hier een poosje geleden het volgende voorgevallen.  Moet je horen. Ik verzin dit niet.


Ik stond afgelopen dinsdag met mijn moto (al denk ik dat ik eigenlijk brommer hoor te zeggen, want het een semi-automatisch & weinig stoer geval, dus zonder blinkend chroom, laat staan flosjes, maar laat ons dat omwille van de poëzie even vergeten) te wachten voor een rood licht op een drukke verkeersader in Bogota, waar het spitsuur en het forensisme de boel al aardig hadden doen dichtslibben. Ik was, concreter gesteld, op weg naar mijn job.

Om redenen die voor mijzelf nog niet helemaal duidelijk zijn (al komt ‘voorzien in de elementaire basisbehoeften’ wel dicht in de buurt) ben ik sinds kort leerkracht in Bogota. Meer bepaald leerkracht Engels, en, vooruit/waarom ook niet/god beware, Frans. Over de eerste kunnen we nog discussiëren, maar de tweede opdracht is de waanzin voorbij. Het duurde dan ook even voor ik doorhad dat mijn baas, een goedlachse Ivoriaan Met Een Businessplan, niet aan het moppen was maar mij wel degelijk uitzond als leerkracht Frans. Mijn accolades “dat ik uit het Nederlandstalige deel van België kwam” (Ah bon) “dat ik echt wel enkel de basis beheers” (Bof) en “ kan overleven in het Frans, maar niet veel meer” (Très bien) werden breedlachs genegeerd door deze Afrikaanse krijger, waardoor het niet zonder zorg was dat ik aan deze arbeid begon.  Al kreeg mijn al wankele zelfvertrouwen inzake de taal van Molière meteen een extra deuk toen bleek dat vlak ik voor eerste Franse les nog in allerijl het de vertaling van het woord “aanleren” moest googelen. Leerkracht Frans. Het moet geleden zijn van het moment waarop een pizza met mayonaise triomfantelijk “smakelijk senor” voor mijn neus werd gezet in een eettent op de grens van Brazilië met Peru, dat ik mijn wenkbrauwen nog zo hoog heb opgetrokken in Latijns-Amerika. Al komt het moment waarop m’n bloedeigen broer me met uitgestreken gezicht vertelde dat hij “enkel slaatjes wilde eten” tijdens zijn bezoek aan mij in Rio de Janeiro aardig in de buurt.  

Enseigner, zo bleek. Aujourd’hui je vais vouzenseigner le francais, m’sieur.

Mijn ex-leerkrachten Frans uit het middelbaar zonder Alzheimer zullen zich ongetwijfeld hetzij ongelovig voor het hoofd slaan, hetzij zich woelend omdraaien op de plek waar ze zich bevinden, hetzij om over hun rug gaan van het lachen. Maar bon.  Leerkracht Frans. Zo gezegd, zo opgedragen, zo gesnoven.


Maar terug over naar m’n verkeerslichten op dinsdagavond. Ik moest Engels gaan onderrichten aan 3 sympathieke gozers in een software-bedrijf en ik was, zoals het een goede leerkracht betaamt, in m’n hoofd alvast de les aan het voorbereiden (What do you like about Colombia? Tell me about your family. Where would you like to go on holiday? En daarna volmaken met wat present perfect vs simple past-dingen)Bogota heeft slechts af en toe een leuk klimaat, dus het was niet onlogisch dat ik dit in de semi-regen deed, en dus, op dat moment,  vanaf mijn brommer (want, laat ons eerlijk zijn, het is geen moto) wachtend tot het rode licht zou omslaan in een groen licht. En toen zag ik hem.

Een straatventer.

Hij had een vol dienblad vast en slalomde tussen de stilstaande auto’s door om zijn goederen, die er ijsjes/pudding-achtig uitzagen, te slijten. Dit is iets heel normaal in Colombia (en bij uitbreiding in gans Latijns-Amerika): de informele economie. Het wordt informeel genoemd, omdat deze lui een handeltje drijven met soms niet veel meer dan een zak lekstokken, waarbij het feit dat ze hiervoor geen bvba hebben opgericht noch belastingen betalen, door de institutionele vingers wordt gezien.

Mensen dus die met allerhande goedjes (kazen, mandarijnen, selfie-sticks) op openbare plaatsen lopen te leuren. Je kan het zo gek niet bedenken (autospiegels, tandenborstels, vogelepick-borden) of het wordt wel ergens onder je neus of door je raam aangeboden. Op straathoeken, vanuit een bakfiets, met een kartonnen doos onder de arm geklemd, op de bus, op een straatberm. In dit geval werkte de man dus aan stoplichten, de 3 volle minuten tussen rood en groen benuttend om een inkomen te genereren. Wat moet je anders, soms, in Latijns-Amerika.

Aangezien ik me op een gemotoriseerd voertuig bevond, en ook niet zo gek graag ijsjes of puddingachtige dingen eet in de miezer, te midden van dolgedraaid verkeer en uitlaatpijpen die een loopje nemen met het Kyoto-verdrag, had ik mijn besluit alvast genomen: ik zou de man die over luttele seconden voor mijn bolide zou opduiken met zijn producten, met mijn vriendelijke “no, gracias”-lach (innemend, respectvol maar toch gedecideerd) toeknikken. Voor mij even geen puddingachtige ijsjes, dank je.

Ik was alvast begonnen met naar het rode licht te kijken en te wachten tot het zou verspringen toen het gebeurde. De man, op een meter voor mij, in het midden van de weg, zeeg neer.

Hij viel. Pang. Stortte ter aarde. Zijn plateau vol ijsachtige puddinkjes (gedecoreerd met zo’n waferkoekjes die in het beste geval naar niets, en in het slechtste geval naar karton smaken) donderde op de grond. Splash. 2 dozijn bekertjes vol puddingachtige ijsjes zonken neer op het vochtige asfalt, omgeven door uitlaatgassen, ronkende motors en ongeduldige bestuurders.

Vlak voor mijn neus.

Kon het triester? Samen met crème leek het alsof ook de man over de weg wegdroop. Zijn uitdrukking, zijn hele houding, zijn welja... hele.... léven was dramatisch. Hij leek op een standbeeld van Rodin dat “De Wanhoop”  heette.  Hij zat gehurkt, het hoofd gebogen en staarde triest naar de grond, waar zijn inkomen wegvloeide.  Het was een Griekse Tragedie die zich voor mijn ogen ontvouwde.  In de nacht, in de regen, in het midden van de gassen van een tijdelijk tot stilstand gekomen verkeersas, in een hectische en oneerlijke stad, zat een man die als job (als job!) aan de open ruiten van auto’s ijsjes (of puddinkjes) verkocht om staande te kunnen blijven, op zijn knieën. Het was pure droefenis. En het sloeg op mij neer.  Als ik een mens was, moest ik iets doen. Ik was een mens, toch?



Ik checkte het licht. Nog steeds rood. Ok, ik had misschien nog enkele seconden. Ik tastte in mijn linker broekzak (waar ik mijn snel vastgrijpbaar kleingeld bewaar, maar hou het stil) en viste er enkele briefjes uit en stak hem toe. Hier, hombre, que pena, wat een pech, ik wil graag helpen. De man richtte zich op, nam mijn geld (een relatief royale bijdrage) aan en prevelde iets als dat God me zou zegenen. 

Het geen nu gaat komen is misschien niet zo zuiver, maar wel menselijk. Ik hoef het eigenlijk niet toe te geven, maar ik doe het toch, in naam van de...ja, van wat eigenlijk. Hoor toe.

Pal op de rijstrook naast mij stond een Transmillenium bus, stampensvol mensen. Zij waren uiteraard getuige geweest van het jammere voorval van de man-met-het-dienblad. Ik beken eerlijk dat ik (of was het mijn ego?) een tikkeltje blij was dat ik een publiek had dat getuige was voor mijn nobele daad. Dat een honderdtal samengepropte mensen mijn actie konden zien vanuit hun verlichtte bus. Dat ik hun TV programma was, genaamd “Goedheid”.  Dat enkele mensen elkaar aanstootten en “wow, kijk daar, zo lief” zeiden. Ik zag de krantenkop al: “Motorrijder helpt werkwillige ongeluksvogel midden op de weg”. Of de vrouw die thuiskomt na haar werk: “Carlitos, moet je nu weten wat ik daarstraks vanuit de bus zag...sjonge, er bestaan dus tóch nog goede mensen”.  Het licht sprong op rood en ik sjeesde weg. 

Ik beken eerlijk dat ik/mijn ego op dat moment graag had gewild dat dezelfde bus bij een volgend rood licht opnieuw naast mij zou plaatsnemen en dat de mensen me bewonderend zouden aankijken, me minzaam zouden toeknikken, of een voorzichtige duim zouden opsteken, ofzo. Waarop ik dan bewust nonchalant en vervuld-van-al-mijn-goedheid, mijn lippen sympathiek getuit de schouders zou ophalen. Zoiets. Maar helaas, die vlieger ging niet op, het spektakel was afgelopen. 

Al bleef het goede gevoel nog nazinderen. Ik vertelde in de dagen nadien mijn vriend en vriendin over het voorval en mijn daad, die door hen in beide gevallen als nobel beschouwd werd, iets, laat ons een kip een kip noemen, wat ik eigenlijk wel een terechte beschouwing vond.


Enkele dagen later zag ik een nieuwsitem op internet over een bedelaar die gemiddeld 150 euro per dag verdiende in een rijke zone van Bogota. Dit kwam door de gruwelijke vleeswonde aan zijn been die hij uitgebreid toonde en die zelfs het meest versteende hart van een voor het stoplicht staande autobestuurder tot medelijden en een navenante donatie overhaalde. Zijn toegetakelde been bleek een masker, gemaakt van allerhande kunststoffen. Wow, dacht ik.

Aangezien ik me op het internet en tussen de filmpjes bevond, werd zoals gebruikelijk en buiten mijn wil meteen een ander filmpje gesuggereerd: “El Lagrimon”, of “de Bleitkous”. Mhm.  De bleitkous. Ik klikte.

Blijkt:


“Sinds 2 jaar dwaalt El Lagrimon de straten af van Bogotà, met van alle producten, vaak op een dienblad, waarmee hij door stilstaand verkeer laveert. Die laat hij dan bewust vallen, waarna hij een theatrale houding aanneemt, die verlies en wanhoop uitdrukt. Onwetende omstaanders zien het voorval met lede ogen aan, voelen hun hart breken en geven een empathische bijdrage aan zoveel pech. Op deze wijze verdient El Lagrimon 3 keer zoveel als wanneer hij de producten aan de gangbare prijs zou verkopen”.

Er volgden foto’s van exact dezelfde aard als de scène die zich voor mijn ogen had afgespeeld. Ik weet het niet zeker maar ik ben geneigd te zeggen “dat mijn mond openviel”. El Lagrimon. Jakkesjandorie.  

Beetgenomen.


Vervolgens bevond ik me in een moeilijk te ontwarren en fascinerend mix van emoties, met minstens volgende componenten: verontwaardiging, afkeer, domheid, logica, slimheid, sluwheid, begrip, respect, grappigheid en waardigheid. En berusting. En schoonheid.

Beetgenomen door een man die geen ijsjes/puddinkjes maar medelijden verkoopt door ijsjes/puddinkjes op het asfalt te smashen.  El Lagrimon.


Nee, zwart-wit zou ik het allemaal niet durven noemen. 


"Hopelijk zullen we op een dag vergeven kunnen worden"


In Bojayà, aan de oevers van de Rio Atrato, te midden van de woeste jungle van Choco, werd op 6 december van vorig jaar een nieuw hoofdstuk geschreven in de woelige geschiedenis van het land. Ditmaal geen zwarte pagina vol gruwel, bloedvergieten of drugs, maar een broos, nieuw blad, een van herstel en gerechtigheid. 


Op deze dag, tijdens een herdenkingsplechtigheid georganiseerd door de slachtoffers van het dorp Bojayà, erkende de FARC haar verantwoordelijkheid voor wat het ergste bloedbad is uit de geschiedenis van de Colombiaanse burgeroorlog

Het is intussen 14 jaar geleden, maar het staat nog altijd op het netvlies van de overlevenden gebrand. 










Op 2 mei 2002 vonden in het dorp hevige gevechten plaats tussen de 57ste eenheid van de FARC en leden van de paramilitaire AUC. Deze laatsten werden gesteund door officiële regeringstroepen, al wordt deze alliantie in het gevecht tegen de guerrilla al zo’n 30 jaar lang zo niet verzwegen, dan toch in alle toonaarden ontkend.

Het bloedblad dat daarop volgde, staat in pijnlijke kloven gegrift in het geheugen van Bojaya.

In Bojaya wonen ongeveer 5000 mensen in de stadskern, met nog eens 5000 in de periferie. Het is een klein en elementair stadje gelegen in Choco, een onderontwikkelde, rurale streek van Colombia die grenst aan Panama. De populatie bestaat vooral uit Afro-Colombianen en Emberà  indianen. Deze laatsten zijn de oorspronkelijke bewoners van het gebied. Ze wonen er al van voor de Spaanse verovering en leven volgens hun eeuwenoude riten. Vanaf  hun kleine nederzettingen langs de oevers van de lange, kronkelige rivieren trachten ze de oprukkende moderniteit, waar ze geen deel van willen uitmaken, zo goed mogelijk af te weren.


Hoewel het ontoegankelijk en straatarm is en vele basisbehoeften ontbeert, is Choco al jarenlang het toneel van confrontaties tussen paramilitairen en guerrilla's. Die strijden te midden van de ondoordringbare jungle om de controle van het gebied, een gebied dat strategisch van belang is voor de drugstrafieken richting Panama, Mexico en daarna de VS.

De verpauperde bevolking, aan haar lot overgelaten door Bogotà, ligt in de vuurlinie van een conflict dat het hunne niet is. Een conflict dat ver afstaat van hun dagelijkse worsteling om te overleven, om brood en drinkbaar water op de plank te krijgen, om een beetje content te kunnen zijn.










In de dagen voorafgaand aan het bloedbad geraakten de gemoederen tussen de paramilitairen en de guerrilla steeds verhitter. Delen van de stadskern van Bojaya, waar de inwoners zich verschanst hadden, werden door de paramilitairen als menselijk schild gebruikt. In de ochtend van 2 mei reageerde de FARC. Het schoot verschillende cilinderbommen af. Eén hiervan trof een kerk waar honderden dorpelingen toevlucht hadden gezocht.



De explosie was verwoestend.  Er stierven 119 personen, waarvan 48 kinderen. Bijna alle anderen slachtoffers waren ouderlingen. 98 mensen werden ernstig verwond. Het waren niet alleen de granaatscherven die onuitwisbare sporen nalieten. De hierop volgende gedwongen vlucht van meer dan 1000 families  vernietigde de levensprojecten van een hele generatie.



Dat FARC naar Bojaya reisde om daar, deemoedig en zonder opsmuk, haar verantwoordelijkheid voor deze tragedie op te nemen, is historisch.

Op 6 december 2015 om 12u landde een helikopter van het Rode Kruis in Bojaya, met daarin, onder leiding van de beruchte Pastor Alape, een delegatie van de FARC. Er waren internationale waarnemers die instonden voor de veiligheid. De guerrillero's kwamen ongewapend, in burgerkledij en sober, in de lijn van het gebeuren. Op hun gezichten stond spanning te lezen. Ze zouden een gekwetste gemeenschap onder ogen moeten komen, die zich lankmoedig bereid toonde dit berouw te ontvangen.

Gedurende een heel jaar hadden afgevaardigden van de slachtoffers, getuigen en medewerkers gewerkt om deze ontmoeting voor te bereiden. Het moest een intieme ontmoeting worden, zonder journalisten. Zodat het vertrouwen, de menselijkheid tussen de betrokkenen in alle oprechtheid kon openbloeien. Bij aankomst stak de delegatie van de FARC snel het voorplein over naar de tempel, waar een eerste ontmoeting met de nabestaanden plaatsvond.


De scenografie van de plechtigheid, een ruïne te midden van de jungle, had een dramatisch effect. Losgeschoten onkruid hing woekerend over de restanten van wat ooit een medisch centrum was, voor het verwoest werd door het vuur en het isolement. Het donkere woud en de geblakerde stenen waren de stille getuigen van de duistere geschiedenis van het dorp. Tegenover het podium stond een ketting van stoelen. Daar zaten guerrilleros en regeringsleden, dorpelingen en internationale waarnemers zij aan zijn. Ze vormden een publiek dat met strakke blik de afloop van het gebeuren afwachtte.

Bij aanvang besprenkelde een sjamaan van de Embera de gezichten van alle aanwezigen met gewijd water, om hun zonden uit te wassen. Eerst die van de FARC. Daarna die van de regeringsleden en tenslotte de rest van het publiek. Wat later werd in de ruïne een theaterstuk opgevoerd door de jongeren van deze gemeenschap. Het stuk stond bol van de symboliek en begon met  een hulde voor iedereen die op die verwoestende dag in mei het leven had gelaten. Tijdens het voorlezen van de namen, bogen de leden van de FARC eerbiedig het hoofd.


Daarna hieven Amazonevrouwen van de Rio Pogue hun alabaosliederen aan. Deze traditionele liederen worden aan de Pacifische kust gezongen op begrafenissen van kinderen, in de hoop dat ze mogen veranderen in engeltjes.

Vanuit de diepe pijn van de moeders stegen de klaagliederen op en bleven trillend in de warme lucht hangen. Ze moeten door merg en been zijn gegaan voor de delegatie van de FARC. In hun verzen klaagden de moeders ook de nalatigheid van de overheid aan, en smeekten om de geschiedenis niet uit te wissen.




Onder een lauwe, zachtaardige zon wachtten de ongeveer 300 aanwezigen daarna op de tussenkomst van FARC leider Alape. De grote vraag was of hij het woord “pardon” zou gebruiken. Voor de religieuze gemeenschap van Bojaya is dit woord doordrenkt van betekenis, en kent daarom geen synoniem. Evenwel, binnen de woordenschat van de FARC, wordt dit woord bijna nooit gebruikt. Want, zoals hun hoofdcommandant Timoshenko enkele maanden geleden in een interview aangaf, de term “pardon” is een christelijk concept,  terwijl zij liever over “erkenning van fouten” spreken.

Verantwoordelijkheid opnemen voor begane misdaden tijdens de oorlog is een belangrijke politieke daad in een transitionele justitie. Het is essentieel dat daders hun fouten toegeven en de hiervoor door de geschonden samenleving opgelegde straffen aanvaarden, opdat ze opnieuw zouden kunnen deel uitmaken van diezelfde samenleving.

In de herstelgerichte justitie daarentegen, is het “pardon” primordiaal, omdat het een erkenning is van de daders voor het lijden van de slachtoffers. Het is een uiting van nederigheid, van boetedoening. Juist daarom verwachtten de inwoners van Bojaya, die enkel de arrogantie van de bommen hebben gekend, dit pardon.

In de hoop dat het een balsem zou kunnen zijn voor hun wonden.

Het blijft paradoxaal. De boeren, Afro-Colombianen en inheemse volkeren uit Choco, één van de armste en verlaten streken van Colombia, worden erkend als slachtoffers door afgevaardigden van de FARC, een groep die beweert in de jaren ‘70 de wapens te hebben opgenomen om te strijden voor de armen, voor de boeren, voor de verlatenen.


Toen Alape tenslotte plaatsnam en zijn toespraak begon voor te lezen, kon je een speld horen vallen bij de aanwezigen. Het was een geladen stilte, vol vraagtekens, vol twijfels.


De guerrillaleider uitte zijn berouw, op een hartstochtelijke, bezielde manier, op een manier zoals nog nooit was voorgekomen in de geschiedenis van dit 60-jarige conflict.

De uitgesproken woorden gaven diepte aan de tragiek die ze uitademden: 

“ook wij hebben gehuild, vol huiver en erbarmen voor de onschuldige dood van zij die barmhartigheid verwachtten”.  

Tweemaal moest Alape zijn lezing onderbreken om zijn tranen te bedwingen en om zijn lichaam, trillend van emotie, te kalmeren.
Op deze oprechte uiting van schaamte en kommer volgde vanuit de gemeenschap een stilte vol mededogen.

“Sinds 14 jaar drukt een hartverscheurend gewicht op onze schouders, een last die iedereen aangaat, en ieder van jullie. Het is een schrikwekkende pijn die in het hart van elke guerrillero huist, sinds de fatale afloop van die dag, die dag die blijft nazinderen in de herinnering van allen”.

“Wij weten dat deze woorden het onherstelbare niet kunnen herstellen. Dat ze een overledene niet kunnen terugbrengen, noch het geleden leed kunnen uitwissen. Leed dat weerspiegeld wordt in eenieders gelaat hier... en door wie we hopelijk op een dag vergeven zullen kunnen worden”




Meer nog dan zijn voordracht en de belofte dat zulke gruwel nooit meer zou voorvallen, was het de oprechte houding van Alape die een soort van troost teweeg bracht bij de inwoners van Bojaya. De troost dat hoewel het verleden een onheelbare wonde was, de toekomst dat niet hoefde te zijn.


De woordvoerders van de slachtoffers lazen daarna een document voor, met daarin 3 duidelijke punten. Ten eerste, dat het geweld hen in Choco nog steeds blijft achtervolgen, en dat ze zich voortdurend in een staat van ongerustheid bevinden. Ten tweede, dat er nog andere herstelacties nodig zijn, en niet alleen vanwege de FARC, maar ook vanwege de andere 2 partijen verantwoordelijk voor het bloedbad: de Colombiaanse staat en de paramilitairen. Ten derde, uitten ze het verlangen iedereen hun territorium en hun autonomie als etnische groepering zou respecteren. 

Commissielid Sergio Jaramillo sloot de plechtigheid af met een emotionele tussenkomst. Hij herinnerde de aanwezigen eraan dat dit initiatief tot stand was gekomen in Havana, waar onderhandeld werd over een definitief einde aan de oorlog. Hij waardeerde de daad van de FARC “ten zeerste” en zei dat “ook de paramilitairen hun verantwoordelijkheid moeten opnemen, evenals de Colombiaanse overheid, voor feit dat het dorpen als Bojaya aan hun lot heeft overgelaten”

Nadien moest er verder onderhandeld worden over andere herstelgerichte maatregelen, en daarom trokken de delegatie van de FARC en de woordvoerders van de slachtoffers zich terug achter gesloten deuren.

Herstelgerichte justitie is een van de speerpunten van de transitionele justitie voor de vrede in Colombia.  Het is een soort van brug om de gedeelde menselijkheid tussen slachtoffers en daders te herstellen. Een eerste aanzet voor deze brug werd op 6 december 2015 gebouwd aan de oever van de Rio Atrato.  

Langs de ene kant was er Pastor Alape, die de moedigste daad uit zijn lange geschiedenis als guerrillastrijder stelde. Zonder wapens, enkel met woorden.

Aan de andere kant, een inheemse gemeenschap die geen wraak zocht, maar enkel wenste dat gewapende groeperingen hen in vrede lieten leven.  Dat uit de wreedheden en de barbarij die zo lang terreur zaaiden in hun streek, een vredevol, gewetensvol samen-leven kan ontstaan.



Dit is een vrije vertaling van het artikel “Ojalá algún día seamos perdonados”: FARC, verschenen op 12/12/2015 in Semana Magazine, Colombia.  http://www.semana.com/nacion/articulo/farc-ojala-algun-dia-seamos-perdonados/453289-3

Op 24 augustus werd het definitieve vredesakkoord tussen de Colombiaanse regering en de FARC in Havana, na 4 jaar onderhandelen, getekend.