Hanen en strottenhoofden

In wat volgt ga ik trachten niet te oordelen. Ik weet niet of ik er in zal lukken. Noem het een intentieverklaring. 


Uitstel van oordeel is nochtans belangrijk, zeker in tijden als deze, waarin ISIS fundamentalisten Parijs naar de haantjes knallen, de paus een cd uitbrengt en Cristiano Ronaldo een hotelketen met de naam CR7 lanceert. Ieder zijn meug.

Een poosje geleden mocht ik getuige zijn hoe het bruto nationaal product van Colombia in de vorm van oorverdovend en exuberant vuurwerk in een koloniaal stadje in de lucht geschoten werd. Dit tot jolijt van de in grote getale aangelopen goegemeente, waarbij een prettig beschonken mede-bewonderaar het een lollig idee scheen om de op til zijnde boem steeds luidkeels te voorspellen. “Boem!” alsof hij de dirigent van dit spektakel was, “boem!” de pretlichjes in zijn ogen schoten de lucht in, “boem”, tijdens een spektakel dat door sommigen als ‘spilziek’ zou kunnen worden omschreven, vooral in tijden als deze.

Nog een poosje geleden bevond ik me aan de pacifische kust samen met 2 vrienden, waarvan 1 Duitser.



(Ik weet eigenlijk niet waarom ik dat zeg, dat van die Duitser. Niet meteen relevant.  Mocht hij er  staatsgevaarlijke,  fascistische ideeen op nahouden ofzo, rondwadend in een T-shirt waarop in het groot “the holocaust did NOT happen” ofzo stond, of af en toe met een lichte grijns dingen langs zijn neus weg opperen in de trant van “af en toe een beetje fysisch geweld ten aanzien van vrouwen toch heus niet...” )


Nee, zelfs in dat geval zou zijn Duitse nationaliteit nog niet relevant zijn.  Bovenste beste kerel, mijn (Duitse) vriend.

Bon,  met een Duitse en een (bovenste beste) Colombiaanse vriend dus, bevond ik me aan de  meest onder-ontwikkelde kust van Colombia, te weten: de pacifische. In Puerto Buenaventura meerbepaald, zo ongeveer de meest westelijke stad van Colombia. De veelal Afro-populatie hier doet vooral dienst als quantité negligable voor de Pafferige Club van Bogota, maar de strategische ligging van het oord maakt het tot Colombia’s belangrijkste toevoerhaven voor Chinese import. Helaas wordt dit laatste niet zelden vertaald in commerciele bagger en een toevloed van overbodig namaak-niks. Spullen die aangeprijsd worden als zijnde levensnoodzakeiljk en onontbeerlijk als je ook maar een beetje in de buurt van Zoiets Als Levenskwaliteit wenst te komen. Zeker bij vatbare en kansarme jeugd, zonder job en met teveel TV.


Zoals basketschoenen van Michael Jordan, in het geval van Juan Carlos, de vissende Afro-Latino tiener die ons verblijf aan de kust van Buenaventura met zijn soms een tikkeltje dwingende aanwezigheid verblijdde. Hij stotterde, wilde zanger worden, en studeren ook wel, maar was evenwel op onregelmatige tijdstippen visser tegen een minimumloon, toonde ons zijn geschroeide handpalmen even trots als zijn stevige spieren, lachtte zijn tanden bloot als we zeiden dat we niet te best salsa konden dansen en Latina’s niet begrepen. En hij vroeg ons of we wilden bijdragen voor zijn nieuwe kortetermijn plan: Michael Jorden schoenen van Nike. Hij had al 15 euro gespaard, het ontbrak hem aan 30 euro om deze vlieger te kunnen latern opgaan. Toen we zeiden dat we er een nachtje over zouden slapen (30 gedeeld door 3, Pythagoras wist het al, is immers slechts 10).  Net zoals we zouden slapen over het feit dat de kust van Buenaventura voornamelijk bestond uit kilometerslange heuvels afval, petflessen, plastic troep en stronthout. Una mierda total, waarin de haan die ernaar moest kraaien allang verstikt lag (de pootjes uit de wurgende plastic zak stekend, verticaal de lucht in, het snaveltje bedekt met een olieachtige brei) werden we de volgende dag hoopvol verwelkomd door een meute kinderen die ons elk op hun manier hun jongste materiele dromen meedeelde en ons de sleutel gaf om die in vervulling te laten gaan.  Sja, iemand het antwoord?


Miss Colombia eventueel. Zij gaf tijdens de Miss Universe verkiezing alvast onverbloemd aan dat ze ingeval ze de mooiste van de wereld mocht zijn, haar stinkende best zou doen om een antwoord te bieden op de ellende van’ de kinderen van de wereld’. Mijn shakras zijn al voor minder opengegaan. Volgens de Colombiaanse presentatrices verdiende Miss Colombia het kroontje, omdat ze heel veel (en dit lieg ik niet) ‘zin had om te winnen’. Nou moe.  

Even leek het alsof ook haar droom in vervulling ging, en met haar die van een hele populatie Colombianen, opiumgewijs monddood gehouden door de immer werkende formule  van Brood en Spelen. Maar, wat bleek, de gringo-prestentator had de foute naam voorgelezen. De bleke Filipijnse bleek de mooiste. En, ook al schreeuwde de helft van het land moord en brand, en had Colombia nog wel zo veel zin gehad, en deed ze voor de kinderen en ook voor haar land enzo, daar bleef het bij. Sja, soms gaat dat zo. Soms blijft het erbij.

Waarna we, m’n (Duitse) vriend en ik, enkele dagen later in Perreira enkele nachtelijke uren gedood moesten zien te krijgen tussen 2 bussen door en we besloten een ommetje te maken langs het stadscentrum om te zien of het ons wat te bieden had, en zo ja: wat.


Wel nu, het bood ons voornamelijk drugs aan, in de vorm van een verlopen man met een grijze baard en een stinkend voetbalshirt in een steegje waarvan mijn (Duitse) vriend en ik meteen voelde dat het onpluis was. Toen mijn (Duitse) vriend op het genereuze aanbod van de Sinterklaas-junkie lachend repliceerde: “Nee, dankje, we zoeken enkel straf spul, heroine en zo” werd ik (die de mop dus niet eens gemaakt had) daana vastgegrepen door een zo mogelijk nog gedegenereerde-re compaan.  Zijn holle ogen leken aan te geven dat hij de ironie in het antwoord van m’n vriend niet meteen had begrepen. Sterker nog, in/uit zijn blik leek al het leven weggevloeid waardoor de zwarte leegte vol drugs, instinct en pijn die daarachter de dienst uitmaakte, zichtbaar werd.

Als je “een knie op een strottenhoofd duwen “ ook onder vastgrijpen classeert was het nog maar de tweede keer dat ik vastgegrepen werd in Latijns-Amerika in vijf jaar tijd, dus qua vastgrijp- statistieken kon en kan ik zeker niet klagen. Ik overwoog even mijn inboedel lankmoedig te overhandigen, zoals de Lonely Planet me geleerd had, maar dat leek me op één of andere manier te makkelijk.  Hem een dreun verkopen, dat was ook een optie, zij het een waarvoor ik met mijn ridicule dwerghandjes (die nog nooit iemand een dreun verkocht hadden) en hazenhart (dat waarschijnlijk zou imploderen van de spanning) liever bedankte. Dus zette ik het op een verbeten losrukken, waarbij er een eervolle vermelding  dient te gaan naar de peper die onze junk nog uit zijn schriele armen wist te krijgen. Maar eens eens de middenberm voorbij moest hij lossen en renden mijn Duitse vriend en ik zo snel mogelijk terug vanuit de NO-GO zone naar de GO zone, zo’n 100 meter verder. Clou van het verhaal: Stay off the drugs, kids.



Daags nadien zat ik op kerstavond met een lauwig pintje en mede- gringos op een plein in Medellin wat in het rond te loeren en halve meningen te verkondigen, waarbij ik op een dieper niveau in mezelf een zuchtje weemoed (al kon het ook deemoed geweest zijn) voelde, een verlangen naar de tijd waarin kerstavond nog iets vredigs, magisch en familiaal had, een vanzelfsprekende warme & lichtgevende woonboot in een donkere, koude zee ofzo. Na een poosje betrapte ik me erop dat ik met een Zwitser aan het praten was, die aangaf dat hij burn-out was. Dat maakte hem meteen de oprechtste Zwitser ooit ontmoet.

Hij had zijn eigen bedrijf en verdiende meer dan aardig wat poen, maar hij wilde niet meer werken, want hij was niet gelukkig. “Verkoop de keet”, suggereerde ik. “Mja” zei hij. “Hoeveel is het waard” vroeg ik. “2 miljoen”zei hij . “2 miljoen euro’s” vroeg ik. “Klopt”, zei hij. “Wel...”, zei ik. “Ja...” zei hij. “Dan heb je toch...opties...”zei ik. “Ja, maar ik ga er geen 2 voor krijgen”, zei hij, “misschien anderhalf, misschien”. “Nu, anderhalf is...misschien ook..nog wel oké”, zei ik. “Mja”, zei hij. “Maar...?” vroeg ik. “Maar wat dan?” zei hij. “Hoezo?”  vroeg ik. “Wat moet ik dàn doen”, vroeg hij, waarbij hij de klemtoon legde op het woord dan. “Mhm” zei ik. “Ik wéét het niet”, zei hij, waarbij hij de klemtoon legde op het woord weet. “Mhm, iets wat je graag doet”, suggereerde ik. “Zoals”, vroeg hij? “Ik weet niet”, zei ik, “ik ken je eigenlijk niet”. “Mja, ik weet niet”, zei hij. “Ik weet het gewoon écht niet”.

We keken wat rond, het plein over, tussen de kerstlichtjes in de palmbomen door, langs de opgetutte meisjes, trophee-wifes en pronkgringo’s, de afro- vuilnisoprapers, en de drugs-aanbieders, de lachende gezichten, de muzikanten, de salsa clubs.


En deden alsof er een kans bestond dat het antwoord daar ergens rondzweefde, voorbijzweefde.