Wat we zouden kunnen zeggen over Bogotà

We zouden wel wat kunnen zeggen over Bogota.

Bijvoorbeeld dat het een geschifte stad is, met om en bij de 15 miljoen inhabitanten, de lui uit de periferie meegerekend. Het is de snelst groeiende stad van Latijns-Amerika en over een twintigtal jaar zullen er hier zo'n 38 miljoen monden gevoed moeten worden. Te veel, te groot om iets bij voor te stellen, uiteraard, dus misschien was de vorige zin een soort van non-zin, in de aard van " een waterdruppeltje bevat ongeveer 6000 triljoen atomen". 




Bijvoorbeeld dat het me niet zou verbazen mocht de burgemeester van Bogotà non-stop barstende koppijn hebben, Of een ernstig slaapprobleem. Nu ik er zo even over nadenk hoop ik eigenlijk dat hij een slaapprobleem heeft. Het omgekeerde (een contente, zorgeloze klaar- is- kees-slaap) zou voor een burgemeester van Bogota momenteel nog niet ethisch verantwoord zijn, want er is nog wel "wat werk".

Bijvoorbeeld dat het leven, net zoals het klimaat, hierheel hectisch is, op en af, tak tak tak, en dat het lijkt of het merendeel van de inwoners liever in een rustigere, warmere stad zou willen zijn, een stad met iets van structuur en tuinen 's avonds, maar dat Bogota nu eenmaal een conditio sine qua non is voor de Colombiaanse economie (en dus het leven), en men daarom zowel z'n eigen aanwezigheid als die van de monsterstad met de glimlach lijkt te gedogen, zelfs al impliceert dit dagelijks een uur of 2 een ansjovis-in-blik gevoel in het krankzinnige bussysteem.  



Bijvoorbeeld dat de sociale ongelijkheid hier voortdurend op de loer ligt, waar je ook kijkt, zodat je er bijna imuun voor wordt. Dat de hogere klasse het yuppie-dom tot religie verheven lijkt te hebben, en er dan ook geen makke graat in ziet om enkel naar exclusieve etablisementen te gaat om daar op z'n m'a tu vue's gewillig 6 euro neer te plengen voor een pintje, dat 2 straten verder nog geen euro kost. Rond de hogere sociale klasses ligt een kilometersdiepe kloof, hermetisch afgesloten en bewaakt door mannen in uniform en vrouwen met opgezette borsten. 

Bijvoorbeeld dat ik vandaag ook voor de eerste keer uitgescholden ben, hetgeen waar ook ter wereld een belevenis is, het vermelden waard.  Huevon, zo ongeveer het equivalent van "eikel". Zo noemde de gozer me. Dat kwam omdat ik met m'n fiets (die ik sinds kort hanteer om mobiel te zijn, tenminste mobieler dan in de eindeloze files en opstoppingen die de verkeersaderen van Bogota verstoppen) rakelings langs zijn opgedirkte verschijning laveerde, temeer omdat hij het fietspad blokeerde. Ieder zijn waarheid, uiteraard. 

Bijvoorbeeld dat de kans groot is dat wanneer je een flesje water koopt in een chaotisch kraampje langs de kant van de weg, de verkoopster je "mi amor" of "mi vida" noemt. Door een onbekende "mijn léven" genoemd worden, zelfs Etienne Vermeersch zou er van beginnen zweven. 

Bijvoorbeeld dat het niet ongebruikelijk is dat mensen je bedanken voor je komst naar Colombia. En als je hen dan zegt dat het omgekeerd is: nee! dat jij hen moet bedanken omdat je Colombia heel tof vindt en je je heel welkom voelt, ze je daar dan nog eens voor bedanken. 

Bijvoorbeeld dat er gisteren 'n sjofele Peruviaan met een baard en een stinkende lange parka, die leek te solliciteren voor 'Dakloze van het Jaar', in een park mijn leespartij onderbrak met de melding dat hij bestolen was toen hij zijn hotel uitkwam. We wisten uiteraard allebei dat dat een rasechte leugen was. Waarschijnlijk rookte hij zich de dag door op crack in lugubere parkjes, af en toe een ocasionele petfles uit de vuilbak vissend om die dan samen met de andere daklozen af te leveren aan een recylagepunt in ruil voor een bord soep. Maar omdat hij Peruviaan was en vriendelijk, besloot ik mee te gaan in deze illusie en met hem te colaboreren (zo vragen de daklozen dat vaak: of je met hen zou kunnen colaboreren, hetgeen als je er even bij stilstaat wel een mooie formulering is, alsof je investeert in iets, dat later iets oplevert voor de colaborateur, als partners van een bedrijf ofzo. Soit)

We (daarmee bedoel ik: ik) zouden ook nog kunnen zeggen dat ondanks het hectische leven hier en ondanks de scheldende gozer van zowel hierboven als op het fietspad, de Bogotanen (Bogotanezen?) net zoals heel Colombia, de verbluffende gave hebben om supervriendelijk en superrespectvol om te gaan met hun medemensen, waarbij er slag om stoot tanden bloot gelachen worden.  En dat dit een ambiente creeërt die deugd doet, en die de files, het getoeter, het gedrum, de glazige ogen van de dakloze of het geparfumeerde roze hemd van de fils-a-papa ruimschoots overstijgt. 

Ja, we zouden wel wat kunnen zeggen over Bogotà. 








Op het strand enzo

Vandaag heb ik de negende aflevering van Narcos gezien. Pablo Escobar bouwt hierin zijn eigen gevangenis om van daaruit heel Colombia naar de knoppen te helpen en ontiegelijk veel families kapot te maken. 

De makers van deze serie vroegen aan een vriend uit Bogota of ze zijn antieke camionette mochten huren als decorstuk en boden hem hiervoor een waanzinnig bedrag, maar hij sloeg dit aanbod af. Een camionette voor het romantiseren/commercialiseren van een drugsoorlog die het land verscheurde (en blijft verscheuren) omdat rijke yuppies in het westen zo nodig coke willen snuiven? Er waren andere dingen om de wereld te tonen. En ook al is zijn camionette divino, in een serie over la Mierda Colombiana wordt alles lelijk, wordt alles verdacht. 

Vandaag het ik ook het stand van Tumaco gezien, tijdens het lopen. Op een gegeven moment dook vanuit de duinen een jongeman met een geweer op, volgens mij een soldaat of een politieagent, maar het kan ook een paramilitair geweest zijn, want de FARC- guerrilla's (volg je nog?) zwaaien hier de plak, Tumaco is een eiland dat strategisch belangrijk is voor de coke-business en daarom een strijdtoneel wordt voor de voorgenoemde stakeholders. 

Hij zei me dat ik moest terugkeren. 

Toen pas merkte ik dat ik door een soort van mini barricade was gejogd. En ofschoon ik er het fijne uiteraard niet van begreep (het strand vóór de barricade was identiek aan het strand na de barricade) vatte ik wel dat ik me zo ergens op de absurde grens tussen een go- en een no-go zone bevond. Op het strand. 

En omdat ik geneigd ben knapen met een machinegeweren op stranden te gehoorzamen, knikte ik vriendelijk en liep terug richting de rotsen. 

Vandaag heb ik op dat strand ook nog een meeuw-achtige vogel gezien, gevangen in olie. Een aanslag enkele maanden geleden op een pijpleiding zorgde ervoor dat ze als een sfinx in het zand stak. 

Wat verder stond een voorovergebogen vrouw die met een stok een groot hart tekende in het half-natte zand en in dat hart schreef "Ik hou heel veel van je, mijn dochter".

En hoewel de opkomende zee het uitgeslepen hart snel weer zal wegwissen, was dat misschien wel het belangrijkste van wat ik allemaal zag vandaag.

Met alle respect voor de meeuwachtige vogel.

Ach ja/ Hell no

Trouwens, nu we het hier toch over evenwicht hebben: vind het maar eens!

Dat moment waarop de ene kracht de andere perfect in balans houdt. Die geruisloze milliseconde of millimeter, de windstilte waarbij het getrek, het geduw, even gaat liggen.

Het gekibbel, tussen krachten dus. Bijvoorbeeld het eeuwige trek-en duwwerk tussen verlangen en mogelijkheid. Soms overgoten met bedwelmende alcohol, bv die der Plicht, soms zo gesmoord en naar de achtergrond verdwijnend, naar waar het minder prikkelt en minder opvalt.

Tussen blijven of weggaan, opstaan of blijven liggen. Iets zeggen of je bek houden. Ja of nee.

Evenwicht: een momentane koorddans boven een kloof waarbij je even niet valt, een tijdelijk verstomde sumo-worsteling waarbij de dikke Aziaten hun zweterige lijven uit elkaar trekken en even in vervoering naar de lucht boven hen kijken.


Niet zo makkelijk.
Tenzij dus alcohol. Maar geen slecht woord over de alcohol.

Misschien moeten we het begrip Evenwicht loslaten en vervangen tot Een Min of Meer Comfortabele Zone. Nu eens naar links uiteraard, nu eens naar rechts uiteraard, maar nooit zo ver dat je keihard op je gezicht gaat, en als je dan toch eens op je gezicht gaat, nooit zo diep dat je niet meer kan recht krabbelen.





Enkele van de krachten in druk gevecht hier, een gevecht dat me nog al eens van mijn koorden durft blazen: Ach Ja en Hell No.














Ach Ja zegt dat het allemaal wel nog meevalt, leg je erbij neer, dat is hier Latijns-Amerika, je hebt hier geen bal onder controle en als de aarde gaat beven, zijn stipte busverbindingen net zo nuttig als kauwgum bij een bosbrand.
En bovendien heeft iedereen nog eens zijn eigen waarheid. En kijk ze eens lachen. Mensen zijn hier gelukkiger dan in België, dat weet je toch?

Dus, bek houden en lama's kijken (wat zijn ze grappig) en een beetje je best doen.





Zo spaar je ook je rug een beetje, wat nooit kwaad kan, dat wist Atlas al.

En (weigeren te) aanvaarden dat irritant veel kinderen tegelijk op mijn rug willen klimmen, dat de 4-jarige Raymi me in het gezicht heeft gespuwd, dat het heiligenbeeld van de Maagd Maria meer kost dan een lagere school, dat we geen geld hebben om de zonderlinge Cusi een begeleiding op maat te geven, dat auto's soms moordlustig en mannen soms hardhandig zijn, dat er een stokoude man elke avond tot diep in de nacht in een portaal (het lijkt verdomme enkel aan mij) beverig om geld en eten, wel ja, smeekt, en ik hem al enkele keren pannenkoeken in een doggy bag gegeven heb, maar ook al enkele malen heel kordaat “NO” gezegd heb, daarbij mijn fucking wijsvinger en duim tegen elkaar tot een gedecideerde cirkel naar beneden drukkend, ter beklemtoning van deze NEE, en ik dan even in de bijzondere emotie terecht kom waarbij ik zowel trots op mezelf ben als van mezelf moet walgen en dat ik om dit allemaal te vermijden soms aan de andere kant van de straat ga lopen.

Minzaam of kwaad? En wat met het evenwicht?

Ach ja. Of Hell no?

Ach ja. Maar het is zeker niet het antwoord op deze vraag. 
In het beste geval een antwoord op het onmogelijke antwoord op deze vraag.



PS: de meeste lama's zijn wel echt grappig
PS: Het prachtige, zij het niet meteen unaniem rooskleurige boek Reis naar het Einde van de Nacht van Céline speelt mee bij deze beschouwingen
PS: Jipee-ka-ja-jee






We shall overcome

Vandaag heb ik min of meer het volgende meegemaakt, hier in Peru.

Alhoewel, ik moet me al meteen corrigeren: het is me eerder overkomen.  

Het woord meemaken heeft de schijn dat je zelf veel actiefs in de pap brokt, de mens als beschikker van zijn eigen lot, als middelpunt van een wereld waarin hij naar hartenlust wat kan keuteren en zo wat dingen kan maken, lekker rationeel, zo hebben we het liefst. Maar zo bedoel ik het niet, zo ver hoeft het trouwens ook niet te gaan, want dan zouden we het al bijna over Descartes moeten hebben (wat we niet willen)


En baaf, al meteen mijn rode draad kwijt...Sterk

Juist, dat me het volgende overkomen is.

Enkele weken geleden vroegen Rocio en Armando (van de familie die in het huisje knal naast de school woont) of ik geen padrino de corte cabello wilde zijn van Yesmin, de jongste spruit van nog steeds uitdeinende familie. Ik liet de woorden even tot me doordringen en vertaalde in mijn hoofd.  Peter van haar knippen. Begreep ik niet.

Daarna legde Armando het principe uit. Yesmins haar is sinds d’r geboorte nog nooit geknipt. Hetgeen meteen ook de lengte ervan verklaarde. En de eerste keer dat de lokken er dan af gaan, wordt er een feestje gehouden en worden peters en meters uitgenodigd.


De vermaledijde Inca’s (zij weer) hadden dit concept indertijd bedacht,  zo vernam ik later, en zeker in de rurale gebieden van Peru wordt deze traditie nog in ere gehouden. Mooi toch?


Goed, bon, soit. Het klonk ook wel neig, “padrino de corte cabello” en Yesmin is te schattig voor woorden, en ik hield van haar familie, en zo enorm veel sociale activiteiten (laat staan vrienden) heb ik hier niet, en een feestje is altijd tof. Dus zei ik dat ik heel graag padrino de corte cabello van Yesmin wou zijn.


Wat later, toen ik mijn nieuwe titel enthousiast deelde met Rosa, keek ze me aan alsof ze het in Keulen zag knetteren. Ze vroeg me of ik wist wat het exact betekende, haarpeter zijn. “Knippen en een feestje”, zei ik. "Nope". Plata.  Geld.

Blijkbaar was de versie van Armando de simpele versie en was de meer precieze traditie dat dit soort Padrino niet alleen in schoenen en een stralend nieuwe outfit voor het kind voorzag, maar ook het volledige feest sponsorde, het eten voor de talrijk uitgenodigde goegemeente, en tenslotte per afgeknipte haarstreng nog eens een flinke duit in het zakje deed. “Reken maar op 180 dollars minimum”, zei Rosa, hoofdschuddend om zoveel onwetendheid. 

Shit. Daar was ik even goed genaaid. 

Handig wel, bedacht ik daarna, iemand onder het verstuiven van een goed gevoel tot Padrino de corte cabello uitnodigen (en je weet dat weigeren gênant is). 

Bij deze, voor de mensen: pas op voor Peruviaanse uitnodigingen voor haarpeters of –meters!

En ik die dacht als verrassend extraatje nog met een of andere barbieachtige pop ofzo af te komen, als in “dat had je echt niet hoeven doen hoor jongen”.

Mijn drama was dat ik al toegezegd had. Ik kon toch moeilijk zeggen dat ik het niet meer wilde zijn, puur omwille van het geld. Want omdat ik blank en Europeaan ben, heb ik geld. Dat lijkt een beetje een wet in Latijns-Amerika. En dat klopt enerzijds helemaal niet en geeft vaak aanleiding voor tegenstribbelende argumenten. Maar dat klopt anderzijds ook helemaal wel. Zeker vanuit de realiteit van een huisje met 2 kamers voor 7 mensen en een 8ste (waar is die pil, die kalendermethode of die fucking condoom als je hem nodig hebt!) op komst.

Dus, bon, een interessante kwestie. Wat zou Descartes hierover te zeggen hebben?

Ik kon, denk ik, nog wel 150 euro’s missen, maar dat is, zeker in deze economie, een bom geld. Een maandloon van de ouders van Yesmin. Te spenderen aan een feest en opsmuk. Dat laatste was een beetje de essentie van mijn gedachtegangen erover, denk ik. Het leek me Van God Los om 150 euro zo inefficiënt te gebruiken, te verbrassen. Gebraden kip, brolmuiltjes en een kleedje die de wildebras Yesmin maximaal een week zouden overleven, dat alles overgoten met vuurwater en bier (als om te zeggen: vooruit maar met dat gelal, doe maar lekker op met dat alcoholprobleem hier in deze buurt)

Soms knettert het in mijn kop als mijn ontwikkelingswerkende kant lucht krijgt van hoe verschillend geld wordt gebruikt, wordt ingezet in Patron San Sebastian. Deze kant is zo’n beetje van het type “eerst brood, dan pas Chinees kamikazespeelgoed met afstandsbediening”.

Of “eerst een min of meer leefbare woning, en dan pas drinkspelletjes met carnaval”.  Zoals het me deze ochtend overkwam, met een druipende verfborstel uitkijkend naar de buren van de Jardin.


Of “misschien je niet elke avond lazarus zuipen, maar dat geld in een speciale spaarpot steken en als je op die wijze van 1000 katers bespaard bent gebleven, en je vrouw van 100 blauwe ogen en dure pleisters en verzorgende balsems, blijkt je dochter plots naar de universiteit te kunnen gaan en misschien de vicieuze cirkel van armoede te kunnen doorbreken”.


Maar gelukkig heeft mijn kop niet enkel uit een ontwikkelingswerkende kant. Kan je trouwens bitter weinig mee. Naast het feit dat je je als een louche Jezuiet voelt, werkt het vaak ook stomweg niet.

Gelukkig is het dus niet zwart-wit. Gelukkig zijn er heel wat zonnige, grijze tinten.

Bon, hoog tijd om de rode draad weer op te pikken. De peter-van-het-haar die me in mijn maag zat.

Een poosje geleden bleken de kinderen, onder leiding van mastermind Braulio, heel wat speelgoed van de kleuterschool...euhm... in bruikleen genomen te hebben. Zonder te vragen. Vooral Rosa kreeg het hiervan witheet. “We hebben hoegenaamd geen budget voor speelgoed, en senor Braulio mag verdomme gratis wonen naast de Jardin. Je geeft ze een vinger en voor je het weet rukken ze je been af”. Zoiets. Ze had natuurlijk gelijk.

Maar het diefstalletje (het woord is gevallen) had anderzijds ook iets diep menselijks en totaal begrijpelijks. Je woont naast een kleuterschool die (in jouw ogen) bulkt van het speelgoed, van puzzels, poppen, zelfs een go-car. En je hebt zelf  enkel een platte voetbal, een uitgedroogde stift, een half kleurboek, en 2 met modder besmeurde autootjes. Een snoepwinkel naast de deur.
De tranen en snottebellen van de 3 betrapte boefjes waren tragisch. En komisch.  En logisch. En tragisch. En komisch. En totaal te begrijpen. Maar niet goed te praten. Of toch goed te praten? 

Sommige dingen overkomen ons, denk ik, eerder dan we ze actief meemaken. Je waait zo maar wat mee, op een idee, op een gevoel, een open raam in, een kast vol speelgoed in.

Gevolg was wel dat ik ze niet meenam om te gaan zwemmen (als straf) en dat ik onuitgesproken uitstel kreeg van de hete en dure patat van mijn nakende peterschap.

Tot eergisteren. Rocio vroeg me of ik de volgende dag wilde komen naar het feestje van Yesmin, om haar haar te knippen. Ik voelde de dreiging naderen en ik maakte me klaar om op mijn paard te gaan zitten. Daarna zei ze, voorzichtig, empatisch, op een toon die ijsrotsen op Antarctica doet smelten: “maar je hoeft helemaal niets mee te brengen, of te betalen, als je niet wil, je bent helemaal vrij om te doen wat je wil, het is enkel met ons gezinnetje, en we zouden het heel tof vinden als je kwam, maar je hoeft echt echt niets te betalen als je niet wil”.

Rocio. 8 jaar. Hoe kijk je dan? Ik zei dat ik heel graag zou komen, dat het me een eer zou zijn om padrino de corte cabello voor haar zusje te zijn, ik had toch niets te doen zondagavond.


De dag nadien kocht ik 3 puzzels en 2 poppen voor mijn nieuw haar-petekindje.

Ik knipte haar haar (“kort, kort, kort”, grijnsde haar vader, “maar niet als een jongen” wierp Yesmin verschrikt tegen), de kerk daarbij zo goed mogelijk in het midden houdend, gisterennacht hun minieme huisje. 

Yesmin was verrukt over de cadeautjes en riep minstens 3 keer “hoe mooi!”. 







Ik kreeg thee en gebraden kip. Als enige. 










Ik gaf daarna een enveloppe met 100 soles (30 euro) aan de hoogzwangere moeder.














Daarna liep ik naar huis, in de nacht.

Daarna liep ik verderop in de buurt voorbij een feest, waarbij stomdronken indigena's traditioneel dansend een drinkgelag ter ere van carnaval hielden.

Daarna trof ik de zwaar zieke man die de momenteel de tegels van de school legt, in hoogst beschonken toestand en zag ik de gegeneerde, bange blik van zijn vrouw. 

Daarna, in Cusco, in mijn buurt, zag ik een dronken man die zijn vrouw afroste op straat. Ik wilde tussenbeide komen, maar een jongen ( de zoon?) die zijn moeder beschermde, zei dat het niet nodig was.

Daarna struikelde ik over een uitstekende kassei en verzwikte mijn enkel.


En vandaag nam ik Yesmin na het werk mee naar de kapper, om mijn schade te herstellen. 

Ik verzekerde haar dat ze niet op een jongetje leek.


Waar sommige dingen over kunnen gaan op een bouwwerf

Vandaag heb ik de hele voormiddag oude spijkers opgeraapt en in een emmer gegooid. 



Op die wijze had ik tegen de middag 2 emmers vol spijkers bijeen gezameld. Alhoewel, dat klopt niet helemaal: tussen de spijkers zaten ook occasionele stukjes ijzerdraad alsook enkele metalen staafjes in de emmers. Maar dus hoofdzakelijk spijkers. Van het verroeste type, vaak krom geslagen en vaak half in cement gedoopt. 

En daar zou ik het vandaag graag even over willen hebben.

We zijn al een poosje bezig de school aan het verbouwen. We, dat zijn dan de werklui die wij, dat is dan Helping Hands Cusco, aangesteld hebben om de school daadwerkelijk te verbouwen. 

Zo komt er boven op de eerste verdieping (die hier in Peru steevast 'de tweede verdieping' genoemd wordt, het gelijkvloers is in Peru namelijk ook een verdiep en daar valt ergens wel iets voor te zeggen, tenzij we het al te taalpuristisch willen spelen, iets wat we zeker niet willen noch zullen doen, aangezien hiervoor hier in Peru noch de tijd noch de energie voorhanden is, kortom, wie is wie om de ander (on)gelijk te geven, maar dit alles uiteraard terzijde) een tweede (of 3de) en derde (of 4de) verdieping en afronden doen we tenslotte, als klap op de vuurpijl, met een puntvormig dak en daaronder nog een zolder (of vierde (of 5de) verdieping). 

Tenzij de sky alsnog niet the limit zou blijken, blijft het daar voorlopig bij.



----We hebben vooralsnog geen idee waar deze jongen met dit verhaal naar toe wil, maar worden als lezer wel al enigszins geprikkeld, misschien omdat het erop lijkt dat het geen typisch reisverhaal zal te worden. Spijkers? We gunnen hem het voordeel van de twijfel en lezen rustig verder----

Mario, mijn chef, die ik ook vaak grinnikend aldus aanspreek, was samen met de gebroeders Armando en Braulio de boel wat aan de kant aan het maken. Want tussen de houten steunbalken, die de nog niet volledig gestolde constructie onderstutten, lag het 3 hoog vol cementpuin, stukjes baksteen, hout-mysteries en zwervend afval. Dat dus opgeruimd diende te worden.



Braulio en Armando komen uit een gezin dat niet meteen welgesteld genoemd kan worden. Sinds enkele weken, ik merkte het tijdens het schrijven van teksten, lukt het me niet meer goed om het adjectief "arm" te gebruiken om situaties hier te omschrijven. 
Waarom weet ik niet zo goed. 

Misschien heeft het boek "Een dollar per dag" er wat mee te maken. Dit boek doet een moedige poging om de thematiek van armoede uit te spitten, haar raadselachtige mechanieken, tegenstrijdigheden en soms nauwelijks hoorbare communicerende vaten zo bloot mogelijk te leggen. 
Misschien heeft het boek er niets mee te maken.

----We hopen als lezer stilletjes dat zo niet de clou van dit verhaal, dan toch een eerste afslag, een eerste ingeslagen deur richting die clou, aan de horizon verschijnt, een houvast waarop we verder kunnen bouwen----

Mario riep de jongens bij zich. Braulio nog steeds aangenaam hyperactief en met vertrouwde open broeksrits die steeds zo in het oog springt dat je enkel kan concluderen dat zulke onbenulligheden hem al lang niet meer kunnen schelen. Armando al wat puberend, wat dromend, wat slungelend. Of ze niet wat geld wilden verdienen. De jongens spitsten hun oren. 


Ondertussen stond ik bakstenen te tellen om in te schatten hoeveel we er nog extra moesten aankopen voor twee voorlopig nog onbestaande muren. Een beetje zoals wanneer je een feest geeft en hoopt dat je net genoeg hebt voor iedereen zodat je a) wat geld uitspaart en/of b) niets moet weggooien en/of c) niet de ganse week nadien merguez-worstjes en tomaten moet eten.

Schijnbaar was er een lokale voddenman die per kilo ijzer 30 centavos gaf, ongeveer 8 eurocent. Mario moedigde de jongens aan om spijkers en ijzerdraad te zoeken in de verdiepingen vol puin en deze op te rapen. Zo konden ze, afhankelijk van hun eigen energie en goesting, een cent bijverdienen. Akkoord, een fortuin zouden ze er niet mee binnenrijven, maar ze konden op kleine schaal misschien een eigen broodje verdienen. De jongens begonnen hierop wat rond te drentelen, wat verdiepingen op en aan en raapten hier en daar een toevallige spijker op. Als ik het goed hoorde zei Braulio "dat je super veel kilo's moet hebben om iets te verdienen".


Terwijl ik uitrekende dat we nog 1132 extra bakstenen moesten aankopen, bedacht ik dat het genie van  Mario op deze manier de ondernemingszin, het initiatief van de jongens wilde stimuleren. Dat er opties zijn. Vaak liggen ze niet zomaar voor het oprapen, soms moet je een beetje zoeken, ze willen zien en ze dan oprapen. Zoals met roestige spijkers op een bouwwerf. 






----We merken als lezer een doorbraak in het verhaal  (eindelijk) en vermoeden verder dat er aan metafoorvorming gedaan wordt. Dat een spijker in dit verhaal misschien voor meer staat dan zomaar een ijzertje op iets mee vast te maken. Dit triggert ons om verder te lezen----

Plots, en nu wordt het misschien wat vreemd, wilde ik kost wat kost ook spijkers beginnen te verzamelen. Ik kreeg het niet meer uit mijn hoofd. Zag ze plots ook overal liggen. Zoals plastieken bekertjes op een festivalweide. De hele godvergeten bouwwerf leek vol te liggen met verroeste spijkers. Overal waar mijn oog viel zag ik er liggen, soms verscholen in wat cementpulp of onder een onbestemde balk. Het waren er massa's. 




Ik haalde 2 emmers en ging aan de slag. Flirtend met het randje der zwakzinnigheid, zo moet het geleken hebben, een bezeten voorovergebogen Quasimodo, grits grits grits, maar integendeel, niets was minder waar: ik was zo bewust als een kip die haar ei uitbroedt bij stormweer.

Ik begon na te denken in economische termen en uit te rekenen hoeveel één spijker waard was. Hoeveel het oprapen van 1 spijker opleverde voor onze organisatie. Hoeveel het waard was om die ene spijker niet te negeren maar in de emmer te knallen. Aangezien ik geen idee kon vormen over het gewicht van een spijker, liet ik deze boot al snel passeren.

Ik begon na te denken over spijkers als metaforen. Spijkers als kansen, opraapbaar. 




Ik vroeg me af of het zinnig was wat ik deed, aangezien het bitter weinig opleverde, een schamele 8 eurocent per kilo. Hoeveel spijkers heb je nodig voor 12,5 kilo, en dus 1 euro? Zou ik op 3 uur een euro kunnen inzamelen? Kon ik niet beter een projectaanvraag schrijven? Of de gordijnhangers repareren?

Ik bedacht, nee, omgekeerd, dat het misschien enorm zinnig was wat ik deed. Dat het feit dat ik spijkers opraapte ook een symbool was, een tweede metafoor, ditmaal de focus op het oprapen, het doen, eraan beginnen. Niet alleen voor Braulio en Armando, ook voor mezelf, of anderen. Begin eraan, boy.  

Ik vond het ook enorm leuk. 
En de emmer groeide. 
Het had dus zin.
En ik bleef spijkers vinden.



Ik vroeg me af of ik misschien iets wilde bewijzen. Dat ik niet te beroerd was om dit soort werk te doen. Dat ik misschien stiekem hoopte dat iemand uit de buurt zou zeggen "wow, die Kwin, die Europeaan, die Gringo, voelt zich niet te goed om vuile verroeste spijkers op te rapen op een bouwwerf"


En ondertussen bleven mijn handen spijkers spijkers spijkers grijpen. Sommige moesten uit het beton gebroken worden. 









Enkelen lagen gevaarlijk dicht bij de rand. 

Ik vroeg me af of ik misschien als Europeaan een schuld wilde inlossen. Mijn Europese erfzonde omzetten in spijkers rapen, laag bij de grond, iets waarvoor zelfs Braulio-zonder-zakgeld-en-met- gaten-in-elke-T-shirt half zijn neus ophaalt.

Wat die Europese erfzonde betreft, die verduidelijk ik hier graag even: ik had de avond voordien in een belangrijk boek van Galeano gelezen dat Europa's Industriële Revolutie hoofdzakelijk kon plaatsvinden door de gigantische winsten uit de aanvoer voor- en het rendement van- Afrikaanse slaven op bodem-verwoestende suikerplantages in Latijns-Amerika, waardoor woekerwinsten per schip naar Europa terugkeerden en geïnvesteerd werden in de productie van dingen als de stoommachine. Hetgeen de Industriële Revolutie veroorzaakte. En Europa rijker maakte. En België. En sociale zekerheid opleverde, terwijl andere continenten wegzakten. Ik zag tijdens het lezen mijn paspoort voor me, opgebouwd uit goud en rietsuiker uit Latijns-Amerika en slaven uit Afrika en, maldicion, ik schaamde me rot.

Ik vroeg me af of het ook niet iets artistieks had, wat ik aan het doen was. De schoonheid van de zinloosheid. Trauerarbeit, ofzo. Het lovenswaardige idee van een steen verleggen in een rivier, maar (vermits 8 cent en niet zo snel een kilo) eerder een zuchtje wind die de steen even streelt, maar niet verlegt. En je daar bewust van zijn. En het dan toch doen. 



Braulio en Armando waren ondertussen aan het borstelen. Wat later gingen we allemaal chips en koekjes kopen in het lokale winkeltje, hetgeen ook het einde van de spijkers betekende, en de gedachten erover en de gevoelens erbij.


---- En we blijven als lezer met vele vragen achter, maar appreciëren de inkt----