Born in a Crossfire Hurricane


“Wat ik me afvraag, is hoe Mick Jagger zich voelt na zo’n concert”

Juan Antonio, de taxichauffeur die me naar de busterminal bracht, keek me met verweerde, oude ogen door de achteruitkijkspiegel aan.

Ik knikte. Het speciale was dat dit exact dezelfde vraag was die door mij ging, toen ik gisteren naar huis wandelde na het concert van de Rolling Stones. Hoe voelt Mick Jagger zich na  een concert voor 60 000 mensen in Lima. Ik zei aan Juan Antonio dat dit exact dezelfde vraag was die ik had, gisteren dus, in de nachtelijke mensenzee, trachtend een taxi te bemachtigen om weer thuis te geraken, waarbij thuis een tijdelijk bed in een (met 4 luidruchtige Ecuadoriaanse drinkebroer- Stones fans, allen met varkenskopjes, doch dit terzijde) gedeelde kamer in een hostel in Miraflores was.

Miraflores is een buurt in Lima waar, naast de buitenlandse passanten, ook de meest begoede mensen wonen. Opgedirkte vijftigers flaneren er in merkkledij langs de kustlijn en pronken met wat ze zoal bezitten. Hondjes dragen er kleedjes en er zijn tennisvelden waar vaders in witte polos met hun zonen en hun I-phones op ochtenden gaan tennissen. Er zijn groene parken die uit Alice in Wonderland lijken te zijn geplukt. 
Een mooie, veilige, vergulde wereld.

In een doorgaans geschifte metropool, die voor het grootste deel uit zanderige brakke buurten bestaat, opgeworpen tegen schrale woestijngronden vol ellelange sloppenwijken, waar de inwoners stofhappend de namen van presidentskandidaten op hun krotten schilderen, in ruil voor wat centen en in het beste geval een tijdelijke illusie.

Een van de favorieten voor het nakende presidentsshap is Keiko Fuyimori. Haar vader was in de jaren 90  president en zit momenteel een viertienjarige gevangenisstraf uit wegens wandaden. Zoals het gedwongen steriliseren van ongeveer 200 000 Indigenas. 






Juan Antonio had me opgepikt aan het hostel toen ik hem toezwaaide. “Niet meer dan 15 soles betalen voor een taxi” had de beminnelijke recepcioniste van het hostel me op het hart gedrukt. Ik had m’n rugzak neergeploft op de achterbank en we waren beginnen te rijden.

“Naar het concert geweest?” vroeg hij na een poosje. Ik knikte. Ik had enkele weken geleden gezien dat de Rolling Stones gingen concerteren in Lima voor hun America Latina Olé Tour. Een kleine decenium geleden had ik hen in België met mijn vader meegemaakt. Het was een memorabele avond geweest en de baldadige presence van Mick Jagger’s kicking ass, stond nog steeds ergens op m’n netvlies, zij het niet gebrand. Omdat het in deze tijden niet meer loont geld op je spaarrekening te laten staan, had ik dan ook besloten eieren voor mijn geld te kiezen en mijn nieuwjaarspré in de Rolling Stones in Lima te investeren. 
Een, al zeg ik het zelf, uiterst wijze beslissing.

Het concert, in het monumentale stadion Estadio Monumental, was een voltreffer geweest. Hetgeen helaas niet gezegd kon worden van de toegang ertoe, met dolgedraaide files, wanhopig getoeter en kilometerslange geimproviseerde wachtrijen naar de respectievelijke tribunes, waarbij er door de organisatie gemakshalve van werd uitgegaan dat dit zonder instructies of hekken wel ordentelijk zou verlopen, dat de Onzichtbare Hand van de Mensenmassa zichzelf wel zou reguleren. Wel, mis poes. 

De duurste tickets (in 50 minuten uitverkocht) waren schandalig duur (4 Peruviaanse minimum maanlonen), de goedkoopste nog altijd heel duur.





Mick Jagger, 71 lentes jong, hostte in te korte t-shirt rond als een jong veulen en kraaide als een haan die het gewoon was de voorste te zijn. 


Keith Richards, gewoontegetrouw grijnzend vanuit een (of) ander universum, getooid iets wat ik nog het best kan omschrijven als een “blinkende mantel-met-staart”, keilde de gitaarriffs in de dolenthousiaste arena als serpentines. Ron Wood, uitgedost in de kleren en rode sportschoenen van zijn hipster-kleinzoon was zijn verknipte zelf. En Charlie Watts (neutrale T-shirt, neutrale broek) straalde met zijn stroeve glimlach de “ach ja- emotie” uit alsof hij zich eigenlijk al vanaf de jaren 60 had willen distancieren van dit gespuis maar dat het nu feestelijk te laat was, en hij nog net genoeg respect voor de menselijke soort/de wereld kon opbrengen om zijn verantwoordelijkheid te nemen als drummer van de Stones en zo de festiviteiten niet nodeloos in het gedrang te brengen.

Een succesnummer dus. 60 000 Peruvianen en hiervoor speciaal overgevlogen Ecuadoreanen en de ocasionele buitenlandse passant gingen. Gewoon. Uit. Hun. Dak. Man.


“Nee, ik weet niet of ik zou willen wisselen met hem”, zei Juan.

“Het moet geen makkelijk leven zijn. Die Mick Jagger, die wordt overal herkend. Kan niet over straat lopen of hij wordt aangeklampt voor handtekeningen en fotos en zo. Blijf dan nog maar eens vriendelijk. Ik begrijp best dat zo’n bekende mensen dan soms agressief of bot worden, zelfs tegen hun fans. Zij hebben toch ook recht op een normaal leven. Nee, ik weet niet of ik zou willen wisselen met hem”, zei Juan. “Voor 2 weken, misschien. Ja, voor 2 weken. Niet langer.”

We hadden al zo’n kwartier liggen babbelen over de Rolling Stones in de taxi. Juan bleek enorm veel te weten over de groep. Hij vertelde me dat Mick en Keith eind jaren zestig tot twee maal toe uit een peperduur hotel in Lima getrapt waren wegens schabouwelijk gedrag, waaronder druggebruik en naaktlopen. “Toen hun vorige gitarist, Brian Jones, net gestorven was”.  Hij reeg de anekdotes aan elkaar. Hij hield enorm van de Stones. Volgde hen al bijna heel hun carrière, en had een vriend die vrijwel alle platen bezat.

“Het was de eerste keer dat ze een concert in Peru gaven”, zei hij. “En waarschijnlijk de laatste keer”, zei ik. Want ook al ziet Mick Jagger er vanuit de verte met zijn kolkende lijf nog steeds 18 uit, ze worden er niet jonger op. Niemand trouwens.


“Ze moeten het waarschijnlijk niet meer voor het geld doen”, zei Juan. “Nee, inderdaad” zei ik. “Misschien is het eerder vanuit een passie voor muziek”, zei ik, terwijl ik uit het raam keek naar de drukke voetpaden vol mensen. Het leek alsof de werkdag er voor de kantoren in Lima opzat. “Mja”, zei Juan. “Ze zullen wel veel verdienen voor zo’n avondje”, zei ik. “Mja”, zei Juan. “Absurd”, zei ik. “Mja”, zei Juan. Daarna zwegen we allebei.

Hij vertelde me dat de maatschappij in Peru een keiharde klassenmaatschappij is, dat een vriend van hem die in een restaurant in Miraflores werkt soms koppels 1000 dollar ziet betalen voor een fles rode wijn, en dat hij dat lange tijd niet kon geloven. En dat iedereen zo blank mogelijk wil zijn. Er dat er heel veel rascisme is in Peru.  

“Absurd”, zei ik.

Het eerste en laatste concert van de Rolling Stones in Peru. Juan Antonio, lichbruine huid, de minzaamheid  zelve, fan van het eerste uur met een haast encyclopedische kennis van de band, die een taxi rondreed in Lima, vanuit Miraflores, doorheen de klassenmaatschappij, met een Belgische passant, een Belgische flaneur.

Ik had aangenomen dat hij ook naar het concert gegaan was, als rasechte Stones fan.

Maar de tickets waren te duur geweest.

Fooien lossen dit niet op.


Soms kun je alleen maar mensen de hand schudden. 


Geen opmerkingen:

Een reactie posten