Dat is wat ik tot tweemaal toe voelde afgelopen week. Oorzaak:
de Colombiaanse nationale voetbalploeg die twee WK kwalificatiematchen
afwerkte. Eéntje tegen Bolivia en ééntje tegen Ecuador. Of juister gezegd: het feit dat de Colombiaanse selectie
weer eens ging voetballen.
En twee keer was het prijs: een vervelende, stekende spanning. Rond de miltstreek. Al vanaf de ochtend. Al vanaf het verdomde
krieken van de verdomde dag. Een dag die een voetbalhoogdag moest worden. De
kranten stonden er bol van. En m’n milt: knaagde.
Wie me kent weet dat ik voetbal liefheb. Het kost me geen
moeite om me te verliezen in de belangrijkheid van onbelangrijkheid ervan. De
matchen van de Rode Duivels zijn me, ook hier vanuit de Nieuwe Wereld, bijna
heilig. Het moet al een heel belangrijk jobinterview zijn dat me ervan weghoudt.
En wat meer is: ik weiger er de onbelangrijkheid ervan in te zien. Lukt me
zonder probleem. Wat dat levensdomein betreft komen de kritische keuteltjes er bij
mij niet in.
Er zijn weinig dingen die me zo ontspannen als Extra Time. Die
voetbaltalkshow op maandagavond met een zichzelf herhalende Frank Raes, en dan
nog 4 mannen rond een tafel. Me een uur lang laten drijven op de kabbelende
golven van hun zinloze overschouwingen, me neerleggen bij hun vijgen na pasen,
hun af en toe verbeten opgeworpen stellingen. Het bedwelmende stuifmeel van hun
geneuzel...het zorgt ervoor dat het merendeel van wat zich in mijn lichaam kan
ontspannen zich ook daadwerkelijk ontspant.
Om maar te zeggen: beweren dat ik de schoonheid van (de
impact van) voetbal niet apprecieer, zou een onvervalste leugen zijn. Maar
waarom krijg ik pijn aan m’n milt hier in Colombia, op dagen dat de nationale
voetbalploeg speelt?
Het begint al bij het verdomde krieken van de dag. Ik stap
de straat op, doorgaans in Bogotá, een stad waar het stevig fout draait. Qua
stad dan. En ik zie meteen de eerste. Het blijkt een vrouw te zijn.
Een volslanke, pedante vrouw van middelbare leeftijd. Treurig
geschminkt.
Marcherend. Op weg naar haar job. Haar noodgedwongen job. Vermoedelijk.
Sportschoenen en een afgedragen legging met een patroon van verstrengelde
paarse bloemen. De buik naar voor gestoken. Schouders gerecht. De trots van de
gekrenkte.
Het zal geen hoogstaande job zijn. Koffie uitschenken, misschien.
Kuisen.
En daarboven heeft ze
een fucking shirt van de voetbalploeg van Colombia aan.
De vrouwenversie van het shirt, met een V-hals en
getailleerd. En ik kijk rond en zie minstens een handvol anderen. Met een
knalgeel voetbalshirt. En ik denk: “Oh fuck, is het zo’n dag, is het verdomme weer
zo’n dag”.
En het zijn de vele-uren-op-voorhand-gedragen-voetbalshirts die
me steken.
De kranten puilden er al enkele dagen van uit. Sinds een
week waren reporters de temperatuur al aan het opmeten, op het hoofdkwartier
van de Colombiaanse voetbalploeg, in Barranquilla. Met een rechtstreekse lijn,
live in het nieuws. Zeven dagen lang. Over kwaaltjes van Falcao en
voorspellingen van tactieken. Over James die geen speelkansen krijgt bij Real
Madrid, maar die op de training een trucje met een bal doet. Steeds gebracht
door hartstochtelijke exemplaren van reporters in poloshirts, die met
stemverheffingen het belang van de nakende twee interlands onderstrepen, ’s
avonds na de trainingen.
Op de dag van de match: Tankstations hangen gele-blauwe-rode
ballonnen aan de pompen. Restaurants draperen meterslange geel-blauw-rode doeken
aan de balustrades. Kleine, onrendabele etablissementen worden vol gesjord met vlaggetjes
en slingers. Mensen gaan vroeger naar hun werk om die vlaggetjes, die slingers,
die doeken, die ballonnen op te hangen. Aan het personeel wordt gevraagd om
vroeger naar het werk te komen. Om te decoreren, want de selectie speelt.
En iedereen, jong, oud, man, vrouw, werkend personeel of
niet, draagt een fucking voetbalshirt.
“Je weet: morgen is het in shirt te doen, he Wendy” – “OK,
baas”
Zelfs bankbedienden in een keurig kantoor met een goede
reputatie. Het textiel stompzinnig over hun hemd getrokken, met de stijve
mouwen er asymmetrisch uit ploffend. In combinatie met hun bril en hun
bankiersvriendelijkheid. Een ode aan de kakafonie. Een ode aan de dwaasheid.
Als je koffie uitschenkt: met een voetbalshirt. Als je achter
een computer zit: met een voetbalshirt.
Ik word kwaad van dat veel-te-vroeg-gedragen-shirt. Van de
vanzelfsprekendheid ervan. Van de dwingendheid ervan. Van de dommigheid ervan.
Vooral in Colombia, vooral voor Colombia. Het land van de
schizofrenie. Van de lach en de ongelijkheid. Het land waar slechts 1 op de 5 mensen
hun stem uitbrengt om eindelijk een einde te maken aan het langstdurende gewapende conflict in Latijns-Amerika dat gedurende 52 jaar 220 000 dodelijke
slachtoffers heeft gemaakt, en waardoor bijna 6 miljoen mensen op vlucht
moesten slaan.
En waarvan de helft die tot aan de stembus geraakt, tégen dit
vredesverdrag stemt, dom en bang gemaakt door de propaganda van de oligargische
idiocratie, die de Colombiaanse ongelijkheid het liefst onaangeroerd ziet. En
voor wie het gelach, het gefeest, het gedans, de vrolijke mannen en mooie vrouwen,
de exotische Afrikaanse ritmes, het azuurblauwe water en de parelwitte stranden
het bewijs is dat de status quo van Colombia het paradijs op aarde is.
Alsof in noorden van het land er geen indiaanse kinderen van
honger sterven.
Het feit dat het shirt gedragen wordt. Alsof een volk massaal
de schouders aanbiedt om Colombia mee te dragen, te torsen, één grote, veelkleurige,
bonte familie, in polonaise, arm in arm in diversiteit, la la la laaa, dwars
door de sociale klassen heen. Alsof die niet meer zouden bestaan.
Terwijl ook de bankdirecteur in hemdsmouwen weet: het
merendeel van de spelers van de nationale selectie zou geen schijn van kans
hebben om ook maar 1 lullige sport op de sociale ladder te stijgen, mocht ze
niet zo goed tegen een bal kunnen trappen.
Alsof het een nationale plicht is. Alsof het vaderlandsliefde toont.
Alsof Colombia beter zal spelen als je al vanaf het verdomde
krieken van de dag met je shirt door je oneerlijke stad zwoegt, waar het
establishment al decennialang het merendeel van de bevolking als negeerbare
kleuters beschouwt en een loopje neemt met je burgerrechten. Waardoor je je
burgerrechten al lang vergeten bent. Of niet meer vertrouwt.
Ik heb er nog niet zo heel lang last van. Van de miltpijn. In
het begin vond ik het geweldig, de shirts. Dit was nog eens een land, waar de
mensen zo blij zijn, zo trots, zo patriottisch, dat ze zich vanaf het verdomde
krieken van de dag tooien in het nationale shirt. Wow. Een feestje. Daar wilde
ik zijn. Wil ik zijn.
Enkele uren voor de match, live vanuit Barranquilla: een
meute halfnaakte vrouwelijke fans en vrolijk in de wind kijkende kerels-met-een-buikje-en-een-zonnebril
staan te dansen rond een blonde presentatrice van de commerciële zender die gillend
de sfeer rond het stadion opmeet (allen met shirt). Ze zullen tijdens de
voorbeschouwing nog 4 keer live in de ether hun hedonisme mogen etaleren.
Ik heb het shirt zelf ook een paar keer aangedaan op de Colombiaanse
voetbalhoogdagen. Tot ik besefte dat buitenlanders met een shirt van Colombia
in Colombia er belachelijk uitzien.
En dat voetbalhoogdagen geen hoogdagen zijn voor Colombia.
En dat, zolang een land a) het gros van haar inwoners als
negeerbare kleuters behandelt en b) niét de finale speelt op een WK het volgens mij (en ik wik mijn woorden) van een godgeklaagde
zelfvernederende afgestomptheid getuigt om als burger van dat land ’s
ochtends vroeg - vele uren voor de aanvang van de match- een voetbalshirt uit je kleerkast te vissen en met ongepaste trots, als een geboetseerde
cartoonfiguur door de straten te stappen.
Voilà, da's eruit...Therapeutisch schrijven, ik kan het iedereen aanraden.
Heerlijk stukje
BeantwoordenVerwijderenJe kan je ervaringen en reflecties mooi beschrijven. Alsof ik er zelf bij ben .....
BeantwoordenVerwijderenJe kan je ervaringen en reflecties mooi beschrijven. Alsof ik er zelf bij ben .....
BeantwoordenVerwijderen